ECLI:NL:RBROT:2025:3185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692396 / JE RK 25-64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 februari 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van [naam moeder 1] tot ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2017. De moeder verzocht om ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat zij vreesde dat zij steeds minder betrokken zou zijn bij de opvoeding van haar kind, dat bij [naam moeder 2] woont. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat er momenteel geen aanleiding is voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat eerst hulpverlening binnen het vrijwillig kader moet worden ingezet, zoals voorgeschreven door de nieuwe Jeugdwet van 2015. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben aangegeven dat er nog geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling, aangezien het wijkteam recent is betrokken en de ouders moeten meewerken aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door de verzoeker en andere belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692396 / JE RK 25-64
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
[naam moeder 1],
hierna te noemen: [naam moeder 1], wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. C.K. Visser, kantoorhoudende te Oud-Beijerland,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder 2],
hierna te noemen: [naam moeder 2], wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. S. Burger, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam, is gekend in zijn adviserende en/of toetsende taak.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van [naam moeder 1] van 10 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief met bijlagen van mr. C.K. Visser van 6 februari 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam moeder 1] met haar advocaat;
  • [naam moeder 2] met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3].

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij [naam moeder 2].

3.Het verzoek

3.1.
[naam moeder 1] verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Door en namens [naam moeder 1] wordt het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd. [minderjarige] woont op dit moment bij [naam moeder 2]. Bij beschikking van 29 januari 2025 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld. [naam moeder 1] hoopte dat er daarmee de situatie zou verbeteren en dat de ouders gezamenlijk afspraken zouden kunnen maken over de inzet van hulpverlening voor [minderjarige]. Dit is echter niet het geval. [minderjarige] zit ernstig klem tussen de ouders en de ouders worden het niet eens over de inzet van hulpverlening voor [minderjarige]. [naam moeder 1] vreest dat zij als ouder steeds minder bij [minderjarige] betrokken zal zijn, nu [naam moeder 2] haar niet betrekt bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] en haar dwingt om akkoord te gaan met keuzes zij heeft gemaakt. Daarbij krijgt [minderjarige] van [naam moeder 2] geen emotionele toestemming om bij [naam moeder 1] te logeren, waardoor [minderjarige] zorgelijke uitspraken doet richting [naam moeder 1]. De inzet van hulpverlening binnen het vrijwillig kader zal gelet op de bestaande zorgen naar verwachting niet voldoende zijn om de zorgen weg te nemen. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarom noodzakelijk om verdere problemen te voorkomen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens [naam moeder 2] wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij geen verweerschrift heeft ingediend, omdat zij niet wil dat de situatie verder verhardt. [naam moeder 2] is het ermee eens dat de communicatie tussen de ouders in het belang van [minderjarige] moet verbeteren. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is echter niet noodzakelijk. Eerst dient hulpverlening binnen het vrijwillig kader te worden ingezet. Het wijkteam is pas net betrokken. Gelet hierop wordt door en namens [naam moeder 2] verzocht om [naam moeder 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
4.2.
De Raad geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat er op dit moment geen aanleiding wordt gezien om te onderzoeken of het noodzakelijk is om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Er dient eerst hulpverlening binnen het vrijwillig kader te worden ingezet. Het wijkteam is recent betrokken geraakt en de ouders dienen mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening om ervoor te zorgen dat de situatie voor [minderjarige] verbetert.
4.3.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat er op dit moment niet is voldaan aan gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige]. Er moet eerst hulpverlening binnen het vrijwillig kader geprobeerd zijn. Hiervoor is al naar wijkteam verwezen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de Raad of het Openbaar Ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek, indien de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
5.2.
Sinds de invoering van de nieuwe Jeugdwet in 2015 is het uitgangspunt dat eerst op gemeentelijk niveau (via Veilig Thuis) wordt gekeken welke hulpverlening in een concreet geval via het wijkteam kan worden ingezet. Wanneer deze hulp niet toereikend blijkt of niet wordt aanvaard en er vervolgens toch zorgen blijven bestaan en nader onderzoek nodig lijkt, wordt de Raad in de zaak betrokken. En pas wanneer de Raad tot het oordeel komt dat geen verzoek wordt gedaan tot ondertoezichtstelling, kan een ouder - die het daarmee niet eens is - zich tot de rechter wenden.
5.3.
In dit geval is aan de orde het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] van [naam moeder 1]. Door de Raad is - voorafgaand aan deze procedure - geen onderzoek gedaan, waarbij is geconcludeerd dat de Raad geen verzoek tot ondertoezichtstelling zal doen. Van het geval zoals genoemd in de laatste zin van het tweede lid van artikel 1:255 BW is daarmee geen sprake. De zaak bevindt zich nog in het voortraject. Het wijkteam is pas sinds kort betrokken. Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat de ouders eerst dienen te profiteren van de hulpverlening die binnen het vrijwillig kader wordt ingezet om de onderlinge communicatie en daarmee te situatie voor [minderjarige] te verbeteren. Verder wordt van de ouders verwacht dat zij zich aan de door de rechtbank bij beschikking van 29 januari 2025 vastgestelde zorgregeling houden.
5.4.
Een en ander leidt tot de slotsom dat, volgens het systeem van de wet, [naam moeder 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek nu niet is voldaan aan de voorwaarde op grond van het tweede lid van artikel 1:255, tweede volzin.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de moeder Snek niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 21 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.