ECLI:NL:RBROT:2025:3428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/10/695073 / JE RK 25-404
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 4 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om deze machtiging vanwege ernstige zorgen over de thuissituatie van het kind, dat bij de moeder woont. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de veiligheid van het kind door de problematische relatie tussen de ouders, waaronder geweld en een contactverbod dat niet wordt nageleefd. Tijdens de zitting op 4 maart 2025 was de moeder aanwezig met haar advocaat, terwijl de vader niet verscheen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden en heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een periode van twee maanden, van 4 maart 2025 tot 4 mei 2025. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal op 29 april 2025 opnieuw worden behandeld om de voortgang te evalueren en verdere beslissingen te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/695073 / JE RK 25-404
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.T. Bol te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 25 februari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 26 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, te weten [persoon A] .
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 december 2025 [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 13 december 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vier weken. Aansluitend verzoekt de GI de machtiging te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De piketrechter heeft bepaald dat onderhavig verzoek met spoed op zitting behandeld wordt.
3.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. Er is veel gebeurd in korte tijd. Er is sprake van een zeer spanningsvolle relatie tussen de ouders. De ouders hebben contact met elkaar gehad terwijl er een contactverbod geldt. Het lukt de moeder niet om ‘nee’ te zeggen tegen de vader. Er is een plek beschikbaar in een pleeggezin voor [voornaam minderjarige] , maar [voornaam minderjarige] kan dan niet meer naar dezelfde school. De komende periode kan de GI de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] faciliteren. Daarnaast zal de GI ervoor zorgen dat er een aanspreekpunt vanuit de GI direct beschikbaar is voor de moeder.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende meegedeeld. Hoewel de moeder het verzoek van de GI begrijpt, verzet de moeder zich toch tegen het verzoek van de GI. De moeder verzoekt om afwijzing van het verzoek of een aanhouding van het verzoek, zodat zij kan laten zien dat het beter gaat. De moeder wil [voornaam minderjarige] het liefst bij haar houden. Als dit niet mogelijk is, dan verzoekt de moeder om de maatregel te verlenen voor een korte periode. De moeder is geschrokken van alles wat er is gebeurd. Ook is de moeder geschrokken van het verzoek van de GI. Zij heeft de GI niet gesproken over het verzoek, omdat de GI niet bereikbaar was. De moeder had graag een overleg gehad met de GI. De afgelopen dagen is de moeder met zichzelf aan de slag gegaan om te voorkomen dat het opnieuw misgaat. De moeder wil zich aan het contactverbod met de vader houden en de deur niet meer opendoen voor de vader. Als de vader voor de deur staat, dan zal zij de vader wegsturen of de politie bellen. Hij is na het incident niet meer langs geweest. De vader heeft een drugsprobleem en komt daarom bij de moeder vragen om geld. De moeder wil bewindvoering aanvragen, zodat zij de vader geen geld meer kan geven. Verder wil de moeder een app installeren op haar telefoon en wil zij met de school in overleg. De moeder wil in therapie om weerbaarder te worden voor de vader.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen besproken is op de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is voorts gebleken dat er ernstige zorgen zijn over [voornaam minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder (en de vader). Op 18 februari 2025 is de GI langs geweest bij [voornaam minderjarige] op school.
5.3.
[voornaam minderjarige] heeft verteld dat de vader haar in het gezicht heeft geslagen met een vlakke hand. Nadat [voornaam minderjarige] dit heeft verteld is de moeder uitgenodigd door de school voor een gesprek. De moeder was zichtbaar emotioneel en heeft aangegeven dat zij fysiek is mishandeld door de vader. [voornaam minderjarige] is hier oorgetuige van geweest en heeft vervolgens het bloed in haar moeders gezicht gezien. Ondanks dat er een contactverbod geldt tussen de ouders, lukt het de ouders niet om zich hieraan te houden. De moeder is niet weerbaar genoeg tegenover de vader en het lukt haar daarmee niet om een veilige opvoedomgeving te bieden aan [voornaam minderjarige] .
5.4.
De afgelopen dagen, zo geeft de moeder ter zitting aan, heeft de moeder ingezien dat de situatie niet langer houdbaar is. Het is fijn dat de moeder dit inziet en dat wil dat er wat verandert. Het lukt de moeder echter op dit moment niet om de (emotionele) veiligheid van [voornaam minderjarige] te kunnen waarborgen. Kortgeleden immers nog is [voornaam minderjarige] -zelf geslagen en heeft moeten meemaken dat haar moeder is geslagen door vader. Het is daarom belangrijk dat [voornaam minderjarige] de komende periode elders verblijft, zodat zij tot rust kan komen en de moeder aan zichzelf kan werken.
5.5.
De komende periode is het belangrijk dat de moeder weerbaar wordt tegenover de vader en dat de negatieve patronen worden doorbroken. Het is daarbij wel van belang dat de GI zich inzet voor de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . De kinderrechter ziet wel aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere duur dan is verzocht, zodat kan worden bezien of er binnen een korte periode een verbetering is te zien in de thuissituatie bij de moeder.
5.6.
De kinderrechter verleent de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan is verzocht, namelijk voor de duur van twee maanden. De machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg wordt daarom verleend met ingang van 4 maart 2025 tot 4 mei 2025. Het overig verzochte wordt aangehouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.7.
De GI wordt verzocht om één week vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de moeder en mr. A.T. Bol) te overleggen over de dan actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 4 maart 2025 tot 4 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de moeder en mr. A.T. Bol op te verschijnen tijdens de zitting van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100 / 125 te Rotterdam,
op 29 april 2025 te 14:45 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.4.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de moeder en mr. A.T. Bol;
6.6.
gelast de oproeping van de vader als informant tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
6.7.
verzoekt de GI uiterlijk een week voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en mr. A.T. Bol) de sub 5.6. verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 6 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.