ECLI:NL:RBROT:2025:364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/398
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser heeft op 8 maart 2022 een aanvraag ingediend, waarin hij stelt dat hij slachtoffer is van een medicijnvergiftiging tijdens de zwangerschap van zijn moeder en dat hij als kind is mishandeld door een docente. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen zijn die de verklaringen van eiser ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de Commissie terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering, omdat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde geweldsmisdrijven. Eiser heeft weliswaar medische stukken overgelegd, maar deze bieden geen duidelijkheid over de toedracht van de vermeende misdrijven. De rechtbank oordeelt dat de Commissie niet heeft hoeven afzien van een hoorzitting, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar de Commissie wordt opgedragen het griffierecht en de reiskosten van eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/398

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam 1]).
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de Commissie

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
1.1.
De Commissie heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 29 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 december 2022 op het bezwaar van eiser is de Commissie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft op 20, 21 en 23 november 2024 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 gezamenlijk met het beroep in de zaak ROT23/399 van [naam 1] op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser (eisers moeder), [naam 2] (de tante van eiser), [naam 3] (partner van eiser) en de gemachtigde van de Commissie.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 8 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het fonds). In het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat zijn moeder in 1987/ 1988 met medicijnen is vergiftigd toen zij zwanger van hem was. Daardoor heeft eiser allerlei chronische gezondheidsschade en PTSS opgelopen en moest hij jarenlang behandeld worden aan onder meer zijn huid. Daarnaast heeft eiser in zijn aanvraag vermeld dat hij op 10-jarige leeftijd is mishandeld door een juffrouw van zijn basisschool. Ook daardoor heeft eiser PTSS opgelopen.
2.1.
Met het primaire besluit van 29 augustus 2022 heeft de Commissie de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De aanvraag van eiser is niet voldoende onderbouwd met objectieve aanwijzingen. Ten aanzien van de in de aanvraag beschreven medicijnvergiftiging overweegt de Commissie dat alleen een veroordeling van een verdachte de vereiste duidelijkheid had kunnen bieden, maar er heeft geen strafzaak plaatsgevonden. Ten aanzien van de melding van eiser dat hij als kind is mishandeld door een docente geldt dat de aangifte van zijn moeder en de verklaringen die hij zelf bij de politie heeft afgelegd op zichzelf geen bijdrage kunnen leveren aan de aannemelijkheid van het door hem opgegeven misdrijf. Een aangifte kort op het misdrijf had de politie mogelijk meer in staat kunnen stellen om zo adequaat mogelijk strafrechtelijk onderzoek te doen. Er is met name onvoldoende gebleken dat er sprake was van opzet op het toebrengen van letsel. Dat betekent dat er naast de eigen verklaringen van eiser nog andere objectieve informatie moet zijn die een bijdrage kan leveren aan de aannemelijkheid van het misdrijf en ook duidelijkheid kan geven over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het misdrijf. Het strafrechtelijk onderzoek leverde geen objectieve aanwijzingen op die de opgave van eiser zouden kunnen ondersteunen. De politie heeft de zaak opgelegd wegens gebrek aan bewijs. Eiser kan daarom geen uitkering krijgen uit het fonds.
2.2.
Met het bestreden besluit is de Commissie onder dezelfde motivering gebleven bij het besluit om de aanvraag van eiser af te wijzen. Eiser is niet uitgenodigd voor een hoorzitting. Op basis van het bezwaarschrift van eiser was namelijk al duidelijk dat de Commissie de beslissing niet zou veranderen. Het bezwaar van eiser is dan ook kennelijk ongegrond.

Gronden van het beroep

3. Eiser voert - samengevat - in beroep aan dat zijn aanvraag wel voldoende onderbouwd is met objectieve aanwijzingen. Zijn aanvraag is niet alleen gebaseerd op zijn eigen verklaring maar ook op rapporten van de politie en informatie uit andere bronnen. Er is onderzoek gedaan en het is op basis van de stukken duidelijk wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden waren waaronder het misdrijf plaatsvond. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eisers moeder een grote hoeveelheid (medische) stukken en een verklaring van haar tweelingzus overgelegd. Tot slot meent eiser dat de Commissie hem ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting in de bezwaarprocedure, terwijl hij bij de Commissie had aangegeven dat hij wel gehoord wilde worden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de Commissie de aanvraag van eiser om uitkering uit het fonds heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten (ook wel de beroepsgronden) van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat de Commissie de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij zal de rechtbank eerst ingaan op de wettelijke regels (het toetsingskader) en daarna op de argumenten van eiser.
Het toetsingskader
6. De Commissie kan uit het fonds geld geven aan slachtoffers van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf die hierdoor ernstige lichamelijke of psychische problemen hebben opgelopen. Dat volgt uit de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wsg). Voor het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het fonds hanteert de Commissie beslissingsruimte. De Commissie heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel). Volgens paragraaf 1.1.1 van de Beleidsbundel is er sprake van opzet wanneer de dader willens en wetens handelde. Ook wanneer er sprake is van voorwaardelijke opzet kan er een aanvraag worden ingediend. Van voorwaardelijke opzet is sprake wanneer de dader bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer letsel op zou lopen.
6.1.
De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:520) uitgelegd dat een uitkering uit het fonds een financiële tegemoetkoming is, die wordt betaald met belastinggeld. Het moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De Commissie moet deze uitkering kunnen uitleggen aan de maatschappij. Zij doet dit door goed te kijken naar de stukken die een aanvrager heeft opgestuurd. Op basis daarvan maakt de Commissie een juridische beoordeling of de aanvrager van een uitkering uit het fonds het gestelde geweldsmisdrijf voldoende aannemelijk heeft gemaakt met objectieve aanwijzingen.
6.2.
Het uitgangspunt is dat het slachtoffer zelf de aanvraag moet onderbouwen met voldoende objectieve aanwijzingen, waaruit de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk volgen. Alleen een eigen verklaring van de aanvrager is niet voldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen. In paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel is toegelicht dat medische informatie in principe niet bruikbaar is om de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond te onderbouwen. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft, geeft namelijk geen uitsluitsel over wat er is gebeurd.
6.3.
De overige voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De aannemelijkheid van de geweldsmisdrijven
7. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser al jarenlang worstelt met psychische en ook medische klachten die een grote impact op zijn leven hebben. Dat blijkt niet alleen uit de stukken die (de moeder van) eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar heeft overgelegd en ook aan de rechtbank heeft opgestuurd, maar ook uit het verhaal dat hij en zijn moeder op de zitting op invoelbare wijze hebben verteld en de verklaring van de tante van eiser, die hem ook al jaren steunt. Zijn moeilijke situatie wordt ook door de Commissie onderkend. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser niet alleen bij de Commissie, maar ook bij andere instanties veel moeite heeft gedaan om erkend te krijgen dat zijn medische klachten het gevolg zijn van opzettelijk handelen door één of meerdere artsen en door de juf van zijn basisschool.
De medicijnvergiftiging
7.1.
Eiser heeft een grote hoeveelheid medische stukken aan de Commissie opgestuurd om zijn aanvraag ten aanzien van de medicijnvergiftiging te onderbouwen. Met de Commissie is de rechtbank echter van oordeel dat eiser er niet in geslaagd is om met deze stukken de toedracht van het geweldsmisdrijf en de omstandigheden waaronder het plaatsvond te onderbouwen. Dat komt omdat de stukken alleen ingaan op met name het medisch letsel en de medische verklaringen over het bestaan van de klachten van zijn moeder en zijn eigen medische situatie, maar niks zeggen over de oorzaak daarvan. Zo blijkt uit de stukken bijvoorbeeld niet dat een arts zijn moeder expres met (het toedienen of abrupt afbreken van) medicijnen heeft willen vergiftigen, waardoor ook eiser letsel heeft opgelopen. Eiser vindt dat dat wel uit de medische stukken blijkt, maar hij heeft niet aangegeven waar dat dan precies staat. Ook de medische stukken die eiser in beroep aan de rechtbank heeft opgestuurd, leiden niet tot een ander oordeel.
7.2.
Op 8 juni 2012 heeft eisers moeder bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan tegen de gynaecoloog die haar tijdens de zwangerschap behandelde, maar ook deze aangifte is niet voldoende om de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf te onderbouwen. De officier van justitie medische zaken heeft zijn moeder per brief van 18 juni 2012 laten weten de aangifte niet in behandeling te kunnen nemen, omdat het in de aangifte gaat om feiten die 24 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Uitgaande van de aangifte komt de officier van justitie tot de conclusie dat er hooguit kan worden uitgekomen op een verdenking van zware mishandeling waarop als maximumstraf 8 jaar staat. Dat betekent dat vervolging vanwege verjaring niet meer mogelijk is. Deze conclusie van het Openbaar Ministerie wordt in de beklagprocedure die eisers moeder is gestart, gevolgd door het gerechtshof Amsterdam. Ook de aangifte van eisers moeder tegen haar gynaecoloog en de afdoeningsbeslissing van het Openbaar Ministerie geven dus geen duidelijkheid over wat er precies is gebeurd tijdens de zwangerschap en na de bevalling en of eiser expres geweld is aangedaan.
7.3.
Het betoog van eiser dat zijn verklaring dat er sprake is van een geweldsincident wordt onderbouwd door de getuigenverklaring van zijn tante slaagt ook niet. Zijn tante heeft verklaard over het letsel dat eiser heeft opgelopen en de moeilijke situatie waarin hij en zijn moeder al jarenlang verkeren, maar het is de rechtbank niet gebleken dat zij getuige is geweest van het opgegeven geweldsincident. Daarbij komt dat een verklaring van een familielid niet onpartijdig en objectief is.
7.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen objectieve aanwijzingen zijn die de verklaring van eiser ondersteunen. Daardoor heeft de Commissie geen duidelijk beeld kunnen krijgen over wat er is gebeurd tijdens de zwangerschap en na de bevalling van eisers moeder en dat er dus sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden was het voor de Commissie niet goed mogelijk om te beoordelen of een uitkering vanuit maatschappelijke solidariteit passend is. De rechtbank vindt dan ook dat de Commissie heeft kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking kan komen voor een uitkering uit het fonds.
7.5.
Het verzoek dat eisers moeder op de zitting heeft gedaan om een deskundige te benoemen die op basis van hun medische situatie de rechtbank in deze procedure adviseert, wijst de rechtbank af. De rechtbank moet in deze procedure namelijk een juridische en geen medische vraag beantwoorden. Een medische beoordeling zal niet helpen om de juridische vraag of er sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf beantwoord te krijgen.
De mishandeling door de juf van zijn school
7.6.
Bij aangifte van 23 april 2001 heeft de moeder van eiser verklaard dat haar zoon op een dag in maart 1998 thuiskwam en haar vertelde dat hij was mishandeld door de juf van zijn klas. Op 3 september 2001 heeft eiser zelf ook een verklaring bij de politie afgelegd, waarbij hij heeft aangegeven dat zijn juf hem een paar keer pijn heeft gedaan. Uit het proces-verbaal van de politie van 27 februari 2002 leidt de rechtbank af dat er een onderzoek naar de juf is ingesteld, maar dat de officier van justitie heeft besloten om niet tot strafvervolging over te gaan wegens gebrek aan wettig bewijs. De officier van justitie heeft dit uitgebreider toegelicht in zijn brief van 14 maart 2002 en daarbij aangegeven dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat de juf eiser expres heeft mishandeld. Niet iedere lichamelijke aanraking is een mishandeling. De officier van justitie legt ook uit dat het vastpakken bij de arm om het kind uit de klas te verwijderen bijvoorbeeld een opvoedkundig ingrijpen is, waar je je bedenkingen tegen kunt hebben, maar wat niet per definitie strafbaar is. Ook deze conclusie van het Openbaar Ministerie wordt in de beklagprocedure die door eiser aanhangig is gemaakt, gevolgd door het gerechtshof Amsterdam.
7.7.
De rechtbank is met de Commissie van oordeel dat op basis van deze uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende duidelijkheid bestaat over de aanleiding, de toedracht en de omstandigheden en of de juf eiser expres (opzettelijk) heeft mishandeld. Onder deze omstandigheden is het voor de Commissie niet goed mogelijk om te beoordelen of een uitkering vanuit maatschappelijke solidariteit passend is. De rechtbank vindt daarom dat de Commissie ook ten aanzien van dit opgegeven misdrijf heeft kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking kan komen voor een uitkering uit het fonds.
Geen hoorzitting
8. De beroepsgrond van eiser dat hij in bezwaar gehoord had moeten worden, slaagt wel. De rechtbank stelt voorop dat een belanghebbende op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. De hoorplicht vormt een belangrijk onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarom mag niet zomaar van het horen worden afgezien (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:3871). De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, zodat de Commissie niet van horen had mogen afzien.
9. De moeder van eiser heeft namens hem ook in de bezwaarprocedure een groot aantal medische stukken aangeleverd, waaruit duidelijk naar voren komt dat eiser al jarenlang lichamelijke en psychische klachten heeft. Uit deze stukken blijkt dat eisers moeder veel moeite heeft gedaan om zijn aanvraag te onderbouwen. Het had daarom voor de hand had gelegen om dit tijdens een hoorzitting te bespreken en eiser uit te leggen wat wel objectieve aanwijzingen zouden kunnen zijn. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank vindt alleen niet dat eiser hierdoor is benadeeld. Hij is namelijk voldoende in de gelegenheid geweest om in de beroepsprocedure zijn bezwaren duidelijk te maken en dat heeft hij ook gedaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat de Commissie eiser wel had moeten horen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de Commissie het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden. Daarnaast krijgt hij een vergoeding van zijn reiskosten, waar hij op de zitting om heeft gevraagd.
10.1.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de reiskosten berekend op basis van openbaar vervoer, laagste klasse of een kilometervergoeding indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Volgens ov9292.nl is vervoer van het woonadres van eiser naar Wilhelminaplein 100 in Rotterdam (de locatie van de rechtbank) per openbaar vervoer mogelijk en bedragen de kosten voor een enkele reis per openbaar vervoer tweede klasse € 3,78 zodat een bedrag van € 7,56 aan reiskosten voor vergoeding in aanmerking komt. De door de eisers tante gemaakte reiskosten kunnen op grond van het Bpb niet worden vergoed, omdat zijn tante geen partij of belanghebbende is bij dit beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven op het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot betaling van € 7,56 aan reiskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. S.M. Goossens en
mr. D.G.J. Roset, leden, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
< … >.
Wet schadefonds geweldsmisdrijven
Artikel 2
Er is een Schadefonds Geweldsmisdrijven waaruit uitkeringen kunnen worden gedaan als bij of krachtens deze wet bepaald.
Artikel 3
1. Uitkering kan worden gedaan
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland
opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijfdan wel schuldverkrachting of schuldaanranding, ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
<…>
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, versie 1 augustus 2021
1.1.1 Opzet
Het geweldsmisdrijf moet met opzet zijn gepleegd. ‘Opzet’ is een juridisch begrip uit het strafrecht en komt er kort gezegd op neer dat de dader willens en wetens handelde. Bij een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet de dader het slachtoffer dus willens en wetens letsel hebben toegebracht. Ook als sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’ kan een 5 Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven 1 november 2022 aanvraag worden ingediend. Met voorwaardelijke opzet wordt bedoeld dat de dader bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat het slachtoffer daarbij letsel zou oplopen. Het Schadefonds gaat ervan uit dat letsel als gevolg van een spel tussen kinderen, een verkeersongeluk of een normaal verlopen sportwedstrijd over het algemeen niet opzettelijk is toegebracht. Er wordt dan vaak gesproken van het toebrengen van letsel door ‘schuld’. Slachtoffers kunnen voor dergelijke zaken geen aanvraag indienen. Nabestaanden van slachtoffers van dood door schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 307 Wetboek van Strafrecht kunnen wel een aanvraag indienen. Meer informatie hierover is te vinden in hoofdstuk 3.
1.1.2 Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf
Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Aannemelijkheid is een juridisch begrip en houdt in dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo gegaan is. Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er is gebeurd en wat de aanleiding ervoor was. In de eerste plaats is daarbij de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep: bijvoorbeeld het uitdelen van een klap, het schieten met een vuurwapen of het steken met een mes. In de tweede plaats moeten de toedracht van het geweldsmisdrijf duidelijk zijn, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond. Het Schadefonds kan bij de beoordeling informatie uit meerdere bronnen betrekken. Het uitgangspunt is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen.
Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.
Medische informatie
Medische informatie is in beginsel niet bruikbaar om de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond te onderbouwen. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is het Schadefonds bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie. Medische informatie kan wel helpen om te bepalen of het letsel is veroorzaakt door het door het slachtoffer gestelde geweld. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft, geeft echter geen uitsluitsel over wat er is gebeurd. Medische informatie is uiteraard ook nodig om de ernst van het letsel vast te stellen.
Achterliggende gedachte
Het Schadefonds moet aan de samenleving kunnen laten zien dat de uitkeringen, die uit algemene middelen worden betaald, op een verantwoorde en zorgvuldige wijze zijn gedaan. Ook om deze reden is het belangrijk dat de uitkeringen zijn gebaseerd op aanvragen die voldoende onderbouwd zijn.
G. Bezwaar en beroep
Als een slachtoffer, de nabestaande of de naaste het niet eens is met de beslissing op de aanvraag, kan binnen zes weken na de toezending van de beslissing schriftelijk (niet per e-mail) een bezwaarschrift worden ingediend. De bezwaarmaker moet in het bezwaarschrift duidelijk opschrijven waarom en op welke punten hij het niet eens is met de beslissing. De bezwaarmaker zal dan worden uitgenodigd om zijn bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten, tenzij sprake is van één van de in artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht genoemde situaties. < … >