ECLI:NL:RBROT:2025:3696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
10/019955-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij en bedreiging met een mes met psychose als factor

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 18 januari 2024 in Rotterdam een dodelijke steekpartij heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, een man van 82 jaar, met een mes in het bovenbeen gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer door multi-orgaanfalen. Kort na deze aanval bedreigde de verdachte ook een tweede slachtoffer met hetzelfde mes. De verdachte verkeerde ten tijde van de feiten in een psychose, wat door deskundigen is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel (voorwaardelijk) opzet had, maar dat zijn psychische toestand zijn handelen zodanig beïnvloedde dat de feiten hem niet konden worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging en geen straf of maatregel opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/019955-24
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ( [land] ),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Bewijswaardering

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte verkeerde ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een psychose, dan wel een delier. Ten gevolge van deze psychische stoornis ontbrak het (voorwaardelijk) opzet op het doden van het slachtoffer [slachtoffer 1] en op de bedreiging van de aangever [slachtoffer 2] . De verdachte heeft niet ‘willens en wetens’ gehandeld, zodat hij integraal moet worden vrijgesproken.
4.2.
Vaststaande feiten
De verdachte heeft op 18 januari 2024 ter hoogte van de Spaanse Brug in Rotterdam het slachtoffer [slachtoffer 1] , een man op leeftijd, uit het niets en op klaarlichte dag aangevallen met een groot mes. Hij heeft het slachtoffer meerdere keren in het bovenbeen gestoken, waardoor de grote slagaders van het been zijn gekliefd en het slachtoffer veel bloed heeft verloren. Het slachtoffer is gereanimeerd en naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij na enkele dagen is overleden aan de gevolgen van multi-orgaanfalen.
Kort na de aanval op het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de verdachte de heer [slachtoffer 2] , als vuilnisophaler werkzaam voor de gemeente Rotterdam, met hetzelfde mes bedreigd. Dit deed hij door onder meer stekende bewegingen in de richting van dit slachtoffer te maken en met het mes boven zijn hoofd achter hem aan te rennen. Het slachtoffer wist te ontkomen door snel in het busje te stappen waarmee hij en zijn collega voor hun werk onderweg waren. De verdachte sloeg hierop met het mes tegen de zijruit van het busje.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het opzet van de verdachte was gericht op het dodelijk verwonden van het slachtoffer [slachtoffer 1] en op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] . Gelet op het standpunt van de verdediging zal de rechtbank eerst moeten vaststellen of de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen in een psychose verkeerde en daarmee leed aan een psychische stoornis.
Psychose ten tijde van het ten laste gelegde?
De verdachte heeft bij de politie, tijdens de gesprekken die hij in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft gevoerd en ook ter zitting uitgebreid verklaard over de psychische toestand waarin hij op 18 januari 2024 verkeerde. Naar eigen zeggen was hij in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde erg verward en uitgeput. Hij was in januari veel gaan drinken omdat hij zijn werk en woning was verloren. Op 16 januari zou hij een sollicitatiegesprek hebben voor nieuw werk; daarom was hij gestopt met drinken.
Op 15 januari 2024 werd hij opgenomen in het ziekenhuis nadat hij op straat onwel was geworden. De volgende dag is hij uit het ziekenhuis ontslagen. Vanaf dat moment heeft hij niet geslapen, op straat gezworven en nauwelijks gegeten of gedronken. Hij dacht dat hij in of nabij Polen was, sprak Pools tegen willekeurige voorbijgangers en dacht dat zij Pools tegen hem praatten. Ook dacht hij in de gezichten van voorbijgangers zijn vriendin [persoon A] en andere kennissen te herkennen. Hij was doodsbang dat anderen hem iets wilden aandoen en zocht hulp bij de politie en bij anderen; daarom probeerde hij in diverse auto’s, waaronder een politieauto, te stappen. Op de dag van de incidenten stal hij een mes bij de Lidl om zichzelf te kunnen beschermen. Daarmee heeft hij in het park gezeten, waar hij nog steeds het gevoel had dat hij werd achtervolgd. De verdachte dacht dat het slachtoffer [slachtoffer 1] één van de mensen was die het op hem voorzien hadden. Hij had de indruk dat de heer [slachtoffer 1] een zwaai maakte met zijn arm en vermoedt dat dit zijn zelfverdedigingsinstinct heeft aangewakkerd.
De verdachte is in het PBC onderzocht door de deskundigen [naam psycholoog] (psycholoog) en [naam psychiater] (psychiater). Deze deskundigen hebben gerapporteerd en zijn vervolgens ter zitting gehoord. Zij hebben bij de verdachte niet aangeboren hersenletsel (hierna NAH) en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld. Zijn opname in het ziekenhuis op 15 januari 2024 was waarschijnlijk het gevolg van een epileptische aanval als gevolg van alcoholonttrekking. De verdachte is daarvoor in potentie meer kwetsbaar vanwege het NAH. Vanuit gedragsdeskundig perspectief achten de deskundigen het niet onwaarschijnlijk dat de verdachte psychotisch is geraakt door een combinatie van slaapdeprivatie, onthouding van eten, het drinken van alcohol en het NAH. Voor psychotische klachten is hij in potentie kwetsbaarder door zijn NAH.
Ter zitting heeft de psychiater [naam psychiater] verklaard dat, als het lichaam gewend is aan alcohol, er allerlei dingen kunnen gebeuren door het abrupt stoppen met het drinken van alcohol. Het epileptisch insult dat de verdachte heeft doorgemaakt als gevolg van alcoholonttrekking zorgde voor een enorme ‘optater’ voor het brein, waarvan hij had moeten herstellen. De verdachte heeft een minimale behandeling gehad doordat het ziekenhuis hem bij zijn ontslag (waarschijnlijk) geen medicatie heeft meegegeven, terwijl hij eigenlijk nog langer vitamine B1 had moeten blijven slikken. Daarbij is van belang dat hij na ontslag uit het ziekenhuis niet – zoals normaal gesproken wordt geadviseerd – ‘rust, reinheid en regelmaat’ heeft betracht, maar bij lage temperaturen op straat heeft gezworven, niet heeft geslapen, slecht heeft gegeten en slecht heeft gedronken. Deze omstandigheden kunnen, al dan niet in combinatie met het drinken van veel alcohol, leiden tot psychoses. Bij de verdachte is dat risico nog veel hoger vanwege zijn NAH. De psycholoog [naam psycholoog] heeft ter zitting verklaard dat vast staat dat de verdachte in de war was. Hallucinaties, achtervolgingsideeën en angsten zijn volgens hem kenmerken die horen bij een psychose.
Door de onvolledigheid van het onderzoek ten aanzien van de (verdere) diagnostiek onthouden de deskundigen zich van een advies over de vraag of (en - zo ja - in welke mate) een eventuele stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte heeft beïnvloed. Zij durven ook geen uitspraak te doen over het herhalingsgevaar. De deskundigen merken daarbij op dat in de ontslagbrief van het ziekenhuis en door de politie in aanloop naar de incidenten niet is gesproken over een verwarde dan wel psychotische toestand of over psychotische kenmerken zoals hallucinatoir gedrag of paranoïde uitspraken. Het ziekenhuispersoneel, de politieagenten en de ambulancebroeders zagen op meerdere momenten geen noodzaak tot een crisisopname in de GGZ. De deskundigen schrijven verder:
“Wel is het zo dat het gedrag van betrokkene in de aanloop naar het tenlastegelegde vreemd en opvallend kan worden genoemd. Hij heeft dit, voor zover bekend, nooit eerder vertoond. Omstanders hebben meermaals de politie gebeld op grond van het gedrag van betrokkene.”
Het vreemde gedrag van de verdachte kan het gevolg zijn van de combinatie van bovengenoemde factoren, maar de deskundigen kunnen op basis van alleen de (wisselende) verklaringen van de verdachte een psychotisch toestandsbeeld noch aantonen, noch uitsluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier objectieve informatie die steun geeft aan de verklaring van de verdachte dat hij op 18 januari 2024 in een psychose verkeerde.
Uit de ontslagbrief van het Sint Franciscus Gasthuis, waar de verdachte in de nacht van
15 op 16 januari 2024 was opgenomen nadat hij op straat onwel was geworden, blijkt dat hij in het ziekenhuis trillerig en geagiteerd was en een hoge hartslag had. Hij wilde niet zitten en voelde zich zwak. De werkdiagnose was: “alcoholonttrekking met insult”. De verdachte is behandeld met rustgevende medicatie en een dosis thiamine (vitamine B) en vervolgens uit het ziekenhuis ontslagen zonder aanvullende medicatie. Ten tijde van de opname wist hij zich nog te herinneren dat hij onwel was geworden, maar op de dag van zijn ontslag wist hij daar niets meer van.
In de aanloop naar de dramatische gebeurtenissen op 18 januari 2024 vertoonde de verdachte verward en onbegrijpelijk gedrag dat past bij het psychotische toestandsbeeld waarover hij heeft verklaard:
- Op 17 januari 2024 kwam een melding binnen bij de politie dat een man – naar later bleek de verdachte - langs de rijksweg A20 liep. Er volgde een melding dat hij met twee andere mannen in een portiek stond en dat hij helemaal aan het trillen was. De verbalisanten ter plaatse meldden even later aan de meldkamer dat de verdachte behoorlijk verward was en een harde klap op zijn hoofd had gehad. De verdachte vertelde hen dat hij door twee personen was mishandeld en had op dat moment zichtbaar letsel aan zijn oog. Hij wilde in een politievoertuig stappen, maar de verbalisanten hebben hem hiervan weerhouden. Zij beschreven dat de verdachte dacht dat hij in Polen was. Hij leek onder invloed, maar uit een drugstest bleek dat hij niet onder invloed was van verdovende middelen. Naar zijn zeggen heeft de politie hem rond middernacht naar een daklozenopvang gebracht, nadat hij op straat stond te schreeuwen. In zijn fouilleringszak is later een briefje aangetroffen met daarop het adres van de Nico Adriaans Stichting, een daklozenopvang in Rotterdam.
- Op 18 januari 2024, enkele uren voor de ten laste gelegde feiten, meldden drie personen onafhankelijk van elkaar dat een man zonder aanleiding bij hen in de auto wilde stappen, dan wel daadwerkelijk instapte. De man sprak een voor hen onverstaanbare taal en maakte op hen een verwarde indruk.
De eerste melder zei dat de man niet naar alcohol rook en niet dronken overkwam. Hij sprak zonder intonatie, opgefokt en heel snel, maar hij schreeuwde niet. De man zei opeens:
“problem, problem”en zocht naar een deurhendel aan de achterzijde van de auto, terwijl dit voertuig alleen voorportieren had. Een buurman meldde later dat de man op zijn voordeur had gebonkt en ook aan zijn auto had gezeten. Op basis van camerabeelden is later vastgesteld dat het om de verdachte ging.
De tweede melder zei dat de verdachte in een auto wilde stappen die stilstond op de weg, waarna hij bij de melder instapte. De verdachte zei vanaf de achterbank alleen:
“Please, please”,verder niets. De verdachte verzette zich niet toen de melder hem uit de auto trok. De verdachte had vermoedelijk buiten geslapen, want hij voelde koud aan. De melder en zijn vrouw hadden geen idee wat de verdachte van hen wilde, zij hadden vooral medelijden met hem.
De derde melder vertelde dat de verdachte plotseling midden op de weg voor zijn auto ging staan en instapte. De verdachte riep onverstaanbare dingen in de Poolse taal en hij wilde dat de melder hem naar Polen zou brengen. Hij zat aan spullen in de auto en nam de autosleutels uit het contact. Toen de melder de verdachte uit de auto had verwijderd, bleef hij op straat staan roepen en wijzen naar mensen. De verdachte zei later tegen de politie dat de melder een
“killer”was en dat hij niet had geslapen.
Daar komt bij dat ook diverse getuigen van de ten laste gelegde feiten op 18 januari 2024 verklaren over atypische reacties van de verdachte op de incidenten. De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren beiden dat de verdachte na het steekincident opvallend rustig wegliep op het fietspad. [naam getuige 2] zag op enig moment dat de verdachte met zijn rug naar het water stond en hen aankeek. Nadat [naam getuige 2] 112 had gebeld, vervolgde de verdachte zijn weg.
Dit opmerkelijke gedrag vertoonde de verdachte ondanks het feit dat het klaarlichte dag was, dat diverse getuigen ter plaatse waren en dat hij het slachtoffer hevig had zien bloeden uit zijn been.
Het slachtoffer van de bedreiging, de heer [slachtoffer 2] , verklaart naar aanleiding van het filmpje en de foto’s dat hij van de verdachte maakte dat het erop leek alsof het de verdachte op dat moment niets meer deed. Het leek erop dat de verdachte deed alsof er niks was gebeurd, alsof het voor hem normaal was. Zijn collega zag dat de verdachte tijdens het maken van het filmpje bij een prullenbak bleef staan. Dit wordt bevestigd door de ‘
stills’van het filmpje die in het dossier zitten.
De rechtbank vindt het niet waarschijnlijk dat de verdachte tussen de ziekenhuisopname en de op 18 januari 2024 gepleegde feiten (een relevante hoeveelheid) alcohol heeft gedronken. In de vroege ochtend van 18 januari 2024, toen hij had geprobeerd in een auto te stappen, heeft de verdachte verklaard dat hij “vannacht zeven biertjes op had”. Daar staat tegenover dat hij later heeft verklaard dat hij wel had geprobeerd om slokjes wijn te drinken, maar nauwelijks iets binnen kreeg. Die laatste verklaring wordt ondersteund door andere gegevens. De melders/getuigen verklaren niet over een dronken toestand, of zeggen zelfs dat de verdachte niet dronken leek, en in het bloed dat na de aanhouding bij de verdachte is afgenomen, zijn geen alcohol of drugs aangetroffen.
De verklaringen van de verdachte over zijn psychotische toestandsbeeld in aanloop naar en ten tijde van de ten laste gelegde feiten worden dus bevestigd door het hiervoor beschreven verwarde en onbegrepen gedrag dat de getuigen en melders hebben beschreven. Die psychotische kenmerken, in combinatie met de bevindingen van de deskundigen en hun toelichting op zitting, brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van de aan hem ten laste gelegde feiten verkeerde in een psychose, dus leed aan een psychische stoornis.
De rechtbank merkt op dat uit het dossier (waaronder het strafblad van de verdachte van 20 februari 2025) niet is gebleken dat de verdachte vaker gewelddadig gedrag heeft vertoond. Het ging – naar het zich laat aanzien – om een tijdelijke psychose die werd veroorzaakt door de hierboven beschreven combinatie van factoren. In het PBC zijn geen psychotische kenmerken meer waargenomen.
(Voorwaardelijk) opzet
Feit 1
Net als de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat de verdachte
‘vol’opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] . De vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had, met andere woorden of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de heer [slachtoffer 1] zou doden door hem met een mes in het bovenbeen te steken. De raadsman beantwoordt die vraag ontkennend: volgens hem was de verdachte niet in staat
bewusthet (klaarblijkelijke) levensgevaar voor het slachtoffer te aanvaarden, omdat hij totaal verward was en niet in staat was om de realiteit goed waar te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat het steken met een groot mes in het bovenbeen in het algemeen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel met zich brengt, juist vanwege de (slag)aderen die – meer dan in de onderbenen – nogal aan de oppervlakte liggen. Verder merkt de rechtbank op dat de aanwezigheid van een psychische stoornis het (voorwaardelijk) opzet niet per se uitsluit. Dit is slechts anders indien wordt aangenomen dat de verdachte geen enkel inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voor. De verdachte handelde (door zijn psychose) vanuit een verwrongen kijk op de werkelijkheid; hij meende te zullen worden aangevallen door het slachtoffer. Binnen die gestoorde realiteitszin moet hij wel vanuit een zeker bewustzijn hebben gehandeld. Hij had van tevoren in een supermarkt een groot mes gestolen, naar hij later verklaarde om zich te kunnen verdedigen tegen de mensen waarvan hij dacht dat zij hem achtervolgden. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer in het been heeft gestoken en niet in de borst, omdat hij de kans wilde verkleinen dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. Ter zitting kwam de verdachte hier in zekere zin op terug: hij verklaarde toch meer instinctief te hebben gehandeld. Ook onder die omstandigheden moet de verdachte nog zoveel inzicht hebben gehad in de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn handelen, dat hij bewust de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank heeft evenmin redenen om aan te nemen dat de verdachte
‘vol’opzet had op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] . De verdachte kan zich niet herinneren dat hij hem met het mes heeft achternagezeten. Dat dit wel is gebeurd, staat op basis van het dossier wel vast. De vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had, met andere woorden of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer 2] zou bedreigen. De verdachte heeft met een mes achter hem aangerend, stekende bewegingen in zijn richting gemaakt en – nadat het slachtoffer wist te ontkomen door in het busje te klimmen – met het mes geslagen tegen de ruit van het busje waarin hij en zijn collega zaten. Het is evident dat deze gedragingen ieder afzonderlijk bij degene tegen wie deze zijn gericht (en mogelijk ook bij omstanders) de reële vrees veroorzaakt dat zijn of haar leven wordt bedreigd. Daarvan moet de verdachte zich bewust zijn geweest. Bovendien voorzag hij zichzelf van een mes om zichzelf te kunnen verdedigen; ook daaruit blijkt dat hij (zij het binnen zijn psychose) in zekere zin bewust en doelgericht handelde. Door zijn handelen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zich hierdoor bedreigd zou voelen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte ook hierbij nog enig besef hebben gehad van de draagwijdte van zijn handelen, ook al handelde hij vanuit een psychose.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
4.4.
Conclusie ten aanzien van de bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 (primair) en feit 2 bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op of omstreeks 18 januari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 1] (23-03-1941) opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermaals met een mes in het been te steken ;
2
hij op 18 januari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door
- een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen,
- voornoemd mes in de lucht te houden en de scherpe punt (op korte afstand) op die [slachtoffer 2] te richten en vervolgens hiermee in de richting van die [slachtoffer 2] te rennen,
- met voornoemd mes stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 2] te maken,
- met voornoemd mes tegen het portier van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
doodslag

2.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Voor zover de feiten bewezen worden, dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij de feiten onder invloed van een psychose heeft gepleegd.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft onder 4.3. uiteengezet dat en waarom zij tot het oordeel is gekomen dat de verdachte ten tijde van de strafbare feiten verkeerde in een psychose en dus leed aan een psychische stoornis. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis zijn beeld van de werkelijkheid dusdanig vervormde, dat zijn gewelddadige gedrag daardoor volledig werd gestuurd. Zijn verklaring dat hij leed aan achtervolgingswaan en dat hij vreesde aangevallen te zullen worden, past bij dat psychotische toestandsbeeld en verklaart zijn gewelddadige gedrag.
De vaststelling dat de verdachte onder invloed van de psychose heeft gehandeld, brengt met zich dat de bewezen feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.
Behandeling?
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of een behandeling in een (gedwongen) strafrechtelijk kader mogelijk en aangewezen is. De deskundigen hebben die vraag ontkennend beantwoord. Tijdens de opname in het PBC was de verdachte rustig en vertoonde hij geen psychotisch of afwijkend gedrag. Tijdens het verblijf in het PBC zag men geen psychotische verschijnselen meer. De psychose lijkt een tijdelijke geweest te zijn geweest die werd veroorzaakt door bijzondere omstandigheden. De psychose verdween weer toen de verdachte in de stabiele omgeving van de PI en later het PBC verbleef. Ook ter zake van de stoornis in het gebruik van alcohol en het NAH wordt door de deskundigen geen behandeling geadviseerd.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen mogelijkheden tot een behandeling in een strafrechtelijk kader.
6.4.
Conclusie
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat een psychische stoornis aannemelijk is geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is niet strafbaar en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank realiseert zich terdege dat dit oordeel de nabestaanden van de heer [slachtoffer 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2] waarschijnlijk zwaar valt. Gegeven de vaststelling dat de feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, is echter geen andere conclusie mogelijk.

7.Vorderingen benadeelde partijen

[benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,= aan materiële schade in verband met nader te onderbouwen schade bij een eventueel hoger beroep en € 50.000,= aan immateriële schade, bestaande uit € 30.000,= aan shockschade en € 20.000,= aan affectieschade.
[benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade. Daarnaast vordert hij als en namens de erfgenamen van [slachtoffer 1] € 20.000,= aan vererfde immateriële schade die het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft geleden.
[benadeelde 3]Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
[slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 700,= aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, met uitzondering van de materiële schade van de benadeelde partij
[benadeelde 1] . Die schadepost dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verzocht is om ten aanzien van iedere benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen vanwege de bepleite vrijspraak dan wel omdat de verdachte wat de verdediging betreft dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid.
7.3.
Beoordeling
De advocaat van de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangevoerd dat voor zover de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, de rechtbank alsnog een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen ten behoeve van de slachtoffers (ECLI:NL:HR:2015:3203). Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 36f Sr daarvoor geen grondslag. Het arrest waar de advocaat naar verwijst, ziet op de omstandigheid dat de verdachte wèl schuldig is verklaard, maar geen straf of maatregel wordt opgelegd
(artikel 9a Sr). In de onderhavige situatie, waarbij de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, is de verdachte
nietschuldig bevonden aan de door hem gepleegde strafbare feiten, zodat geen ruimte bestaat voor het opleggen van (een) schadevergoedingsmaatregel(en) in verband met schade die zou zijn geleden ten gevolge van die strafbare feiten.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [slachtoffer 2] zijn niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. H. van den Heuvel en H.E. Thijssen-de Haze, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 18 januari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 1] (23-03-1941) opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermaals met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lies, het been en/of de heup, althans het lichaam, te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2024 te Rotterdam, aan [slachtoffer 1] (23-03-1941) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in de lies, het been en/of de heup, althans het lichaam, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermaals met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lies, het been en/of de heup, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 18 januari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 2] te tonen,
- voornoemd mes in de lucht te houden en de scherpe punt (op korte afstand) op die [slachtoffer 2] te richten en/of (vervolgens) hiermee in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen en/of te rennen,
- met voornoemd mes stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 2] te maken,
- met voornoemd mes op/tegen het portier van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te slaan.