4.3.Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het opzet van de verdachte was gericht op het dodelijk verwonden van het slachtoffer [slachtoffer 1] en op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] . Gelet op het standpunt van de verdediging zal de rechtbank eerst moeten vaststellen of de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen in een psychose verkeerde en daarmee leed aan een psychische stoornis.
Psychose ten tijde van het ten laste gelegde?
De verdachte heeft bij de politie, tijdens de gesprekken die hij in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft gevoerd en ook ter zitting uitgebreid verklaard over de psychische toestand waarin hij op 18 januari 2024 verkeerde. Naar eigen zeggen was hij in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde erg verward en uitgeput. Hij was in januari veel gaan drinken omdat hij zijn werk en woning was verloren. Op 16 januari zou hij een sollicitatiegesprek hebben voor nieuw werk; daarom was hij gestopt met drinken.
Op 15 januari 2024 werd hij opgenomen in het ziekenhuis nadat hij op straat onwel was geworden. De volgende dag is hij uit het ziekenhuis ontslagen. Vanaf dat moment heeft hij niet geslapen, op straat gezworven en nauwelijks gegeten of gedronken. Hij dacht dat hij in of nabij Polen was, sprak Pools tegen willekeurige voorbijgangers en dacht dat zij Pools tegen hem praatten. Ook dacht hij in de gezichten van voorbijgangers zijn vriendin [persoon A] en andere kennissen te herkennen. Hij was doodsbang dat anderen hem iets wilden aandoen en zocht hulp bij de politie en bij anderen; daarom probeerde hij in diverse auto’s, waaronder een politieauto, te stappen. Op de dag van de incidenten stal hij een mes bij de Lidl om zichzelf te kunnen beschermen. Daarmee heeft hij in het park gezeten, waar hij nog steeds het gevoel had dat hij werd achtervolgd. De verdachte dacht dat het slachtoffer [slachtoffer 1] één van de mensen was die het op hem voorzien hadden. Hij had de indruk dat de heer [slachtoffer 1] een zwaai maakte met zijn arm en vermoedt dat dit zijn zelfverdedigingsinstinct heeft aangewakkerd.
De verdachte is in het PBC onderzocht door de deskundigen [naam psycholoog] (psycholoog) en [naam psychiater] (psychiater). Deze deskundigen hebben gerapporteerd en zijn vervolgens ter zitting gehoord. Zij hebben bij de verdachte niet aangeboren hersenletsel (hierna NAH) en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld. Zijn opname in het ziekenhuis op 15 januari 2024 was waarschijnlijk het gevolg van een epileptische aanval als gevolg van alcoholonttrekking. De verdachte is daarvoor in potentie meer kwetsbaar vanwege het NAH. Vanuit gedragsdeskundig perspectief achten de deskundigen het niet onwaarschijnlijk dat de verdachte psychotisch is geraakt door een combinatie van slaapdeprivatie, onthouding van eten, het drinken van alcohol en het NAH. Voor psychotische klachten is hij in potentie kwetsbaarder door zijn NAH.
Ter zitting heeft de psychiater [naam psychiater] verklaard dat, als het lichaam gewend is aan alcohol, er allerlei dingen kunnen gebeuren door het abrupt stoppen met het drinken van alcohol. Het epileptisch insult dat de verdachte heeft doorgemaakt als gevolg van alcoholonttrekking zorgde voor een enorme ‘optater’ voor het brein, waarvan hij had moeten herstellen. De verdachte heeft een minimale behandeling gehad doordat het ziekenhuis hem bij zijn ontslag (waarschijnlijk) geen medicatie heeft meegegeven, terwijl hij eigenlijk nog langer vitamine B1 had moeten blijven slikken. Daarbij is van belang dat hij na ontslag uit het ziekenhuis niet – zoals normaal gesproken wordt geadviseerd – ‘rust, reinheid en regelmaat’ heeft betracht, maar bij lage temperaturen op straat heeft gezworven, niet heeft geslapen, slecht heeft gegeten en slecht heeft gedronken. Deze omstandigheden kunnen, al dan niet in combinatie met het drinken van veel alcohol, leiden tot psychoses. Bij de verdachte is dat risico nog veel hoger vanwege zijn NAH. De psycholoog [naam psycholoog] heeft ter zitting verklaard dat vast staat dat de verdachte in de war was. Hallucinaties, achtervolgingsideeën en angsten zijn volgens hem kenmerken die horen bij een psychose.
Door de onvolledigheid van het onderzoek ten aanzien van de (verdere) diagnostiek onthouden de deskundigen zich van een advies over de vraag of (en - zo ja - in welke mate) een eventuele stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte heeft beïnvloed. Zij durven ook geen uitspraak te doen over het herhalingsgevaar. De deskundigen merken daarbij op dat in de ontslagbrief van het ziekenhuis en door de politie in aanloop naar de incidenten niet is gesproken over een verwarde dan wel psychotische toestand of over psychotische kenmerken zoals hallucinatoir gedrag of paranoïde uitspraken. Het ziekenhuispersoneel, de politieagenten en de ambulancebroeders zagen op meerdere momenten geen noodzaak tot een crisisopname in de GGZ. De deskundigen schrijven verder:
“Wel is het zo dat het gedrag van betrokkene in de aanloop naar het tenlastegelegde vreemd en opvallend kan worden genoemd. Hij heeft dit, voor zover bekend, nooit eerder vertoond. Omstanders hebben meermaals de politie gebeld op grond van het gedrag van betrokkene.”
Het vreemde gedrag van de verdachte kan het gevolg zijn van de combinatie van bovengenoemde factoren, maar de deskundigen kunnen op basis van alleen de (wisselende) verklaringen van de verdachte een psychotisch toestandsbeeld noch aantonen, noch uitsluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier objectieve informatie die steun geeft aan de verklaring van de verdachte dat hij op 18 januari 2024 in een psychose verkeerde.
Uit de ontslagbrief van het Sint Franciscus Gasthuis, waar de verdachte in de nacht van
15 op 16 januari 2024 was opgenomen nadat hij op straat onwel was geworden, blijkt dat hij in het ziekenhuis trillerig en geagiteerd was en een hoge hartslag had. Hij wilde niet zitten en voelde zich zwak. De werkdiagnose was: “alcoholonttrekking met insult”. De verdachte is behandeld met rustgevende medicatie en een dosis thiamine (vitamine B) en vervolgens uit het ziekenhuis ontslagen zonder aanvullende medicatie. Ten tijde van de opname wist hij zich nog te herinneren dat hij onwel was geworden, maar op de dag van zijn ontslag wist hij daar niets meer van.
In de aanloop naar de dramatische gebeurtenissen op 18 januari 2024 vertoonde de verdachte verward en onbegrijpelijk gedrag dat past bij het psychotische toestandsbeeld waarover hij heeft verklaard:
- Op 17 januari 2024 kwam een melding binnen bij de politie dat een man – naar later bleek de verdachte - langs de rijksweg A20 liep. Er volgde een melding dat hij met twee andere mannen in een portiek stond en dat hij helemaal aan het trillen was. De verbalisanten ter plaatse meldden even later aan de meldkamer dat de verdachte behoorlijk verward was en een harde klap op zijn hoofd had gehad. De verdachte vertelde hen dat hij door twee personen was mishandeld en had op dat moment zichtbaar letsel aan zijn oog. Hij wilde in een politievoertuig stappen, maar de verbalisanten hebben hem hiervan weerhouden. Zij beschreven dat de verdachte dacht dat hij in Polen was. Hij leek onder invloed, maar uit een drugstest bleek dat hij niet onder invloed was van verdovende middelen. Naar zijn zeggen heeft de politie hem rond middernacht naar een daklozenopvang gebracht, nadat hij op straat stond te schreeuwen. In zijn fouilleringszak is later een briefje aangetroffen met daarop het adres van de Nico Adriaans Stichting, een daklozenopvang in Rotterdam.
- Op 18 januari 2024, enkele uren voor de ten laste gelegde feiten, meldden drie personen onafhankelijk van elkaar dat een man zonder aanleiding bij hen in de auto wilde stappen, dan wel daadwerkelijk instapte. De man sprak een voor hen onverstaanbare taal en maakte op hen een verwarde indruk.
De eerste melder zei dat de man niet naar alcohol rook en niet dronken overkwam. Hij sprak zonder intonatie, opgefokt en heel snel, maar hij schreeuwde niet. De man zei opeens:
“problem, problem”en zocht naar een deurhendel aan de achterzijde van de auto, terwijl dit voertuig alleen voorportieren had. Een buurman meldde later dat de man op zijn voordeur had gebonkt en ook aan zijn auto had gezeten. Op basis van camerabeelden is later vastgesteld dat het om de verdachte ging.
De tweede melder zei dat de verdachte in een auto wilde stappen die stilstond op de weg, waarna hij bij de melder instapte. De verdachte zei vanaf de achterbank alleen:
“Please, please”,verder niets. De verdachte verzette zich niet toen de melder hem uit de auto trok. De verdachte had vermoedelijk buiten geslapen, want hij voelde koud aan. De melder en zijn vrouw hadden geen idee wat de verdachte van hen wilde, zij hadden vooral medelijden met hem.
De derde melder vertelde dat de verdachte plotseling midden op de weg voor zijn auto ging staan en instapte. De verdachte riep onverstaanbare dingen in de Poolse taal en hij wilde dat de melder hem naar Polen zou brengen. Hij zat aan spullen in de auto en nam de autosleutels uit het contact. Toen de melder de verdachte uit de auto had verwijderd, bleef hij op straat staan roepen en wijzen naar mensen. De verdachte zei later tegen de politie dat de melder een
“killer”was en dat hij niet had geslapen.
Daar komt bij dat ook diverse getuigen van de ten laste gelegde feiten op 18 januari 2024 verklaren over atypische reacties van de verdachte op de incidenten. De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren beiden dat de verdachte na het steekincident opvallend rustig wegliep op het fietspad. [naam getuige 2] zag op enig moment dat de verdachte met zijn rug naar het water stond en hen aankeek. Nadat [naam getuige 2] 112 had gebeld, vervolgde de verdachte zijn weg.
Dit opmerkelijke gedrag vertoonde de verdachte ondanks het feit dat het klaarlichte dag was, dat diverse getuigen ter plaatse waren en dat hij het slachtoffer hevig had zien bloeden uit zijn been.
Het slachtoffer van de bedreiging, de heer [slachtoffer 2] , verklaart naar aanleiding van het filmpje en de foto’s dat hij van de verdachte maakte dat het erop leek alsof het de verdachte op dat moment niets meer deed. Het leek erop dat de verdachte deed alsof er niks was gebeurd, alsof het voor hem normaal was. Zijn collega zag dat de verdachte tijdens het maken van het filmpje bij een prullenbak bleef staan. Dit wordt bevestigd door de ‘
stills’van het filmpje die in het dossier zitten.
De rechtbank vindt het niet waarschijnlijk dat de verdachte tussen de ziekenhuisopname en de op 18 januari 2024 gepleegde feiten (een relevante hoeveelheid) alcohol heeft gedronken. In de vroege ochtend van 18 januari 2024, toen hij had geprobeerd in een auto te stappen, heeft de verdachte verklaard dat hij “vannacht zeven biertjes op had”. Daar staat tegenover dat hij later heeft verklaard dat hij wel had geprobeerd om slokjes wijn te drinken, maar nauwelijks iets binnen kreeg. Die laatste verklaring wordt ondersteund door andere gegevens. De melders/getuigen verklaren niet over een dronken toestand, of zeggen zelfs dat de verdachte niet dronken leek, en in het bloed dat na de aanhouding bij de verdachte is afgenomen, zijn geen alcohol of drugs aangetroffen.
De verklaringen van de verdachte over zijn psychotische toestandsbeeld in aanloop naar en ten tijde van de ten laste gelegde feiten worden dus bevestigd door het hiervoor beschreven verwarde en onbegrepen gedrag dat de getuigen en melders hebben beschreven. Die psychotische kenmerken, in combinatie met de bevindingen van de deskundigen en hun toelichting op zitting, brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van de aan hem ten laste gelegde feiten verkeerde in een psychose, dus leed aan een psychische stoornis.
De rechtbank merkt op dat uit het dossier (waaronder het strafblad van de verdachte van 20 februari 2025) niet is gebleken dat de verdachte vaker gewelddadig gedrag heeft vertoond. Het ging – naar het zich laat aanzien – om een tijdelijke psychose die werd veroorzaakt door de hierboven beschreven combinatie van factoren. In het PBC zijn geen psychotische kenmerken meer waargenomen.
Feit 1
Net als de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat de verdachte
‘vol’opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] . De vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had, met andere woorden of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de heer [slachtoffer 1] zou doden door hem met een mes in het bovenbeen te steken. De raadsman beantwoordt die vraag ontkennend: volgens hem was de verdachte niet in staat
bewusthet (klaarblijkelijke) levensgevaar voor het slachtoffer te aanvaarden, omdat hij totaal verward was en niet in staat was om de realiteit goed waar te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat het steken met een groot mes in het bovenbeen in het algemeen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel met zich brengt, juist vanwege de (slag)aderen die – meer dan in de onderbenen – nogal aan de oppervlakte liggen. Verder merkt de rechtbank op dat de aanwezigheid van een psychische stoornis het (voorwaardelijk) opzet niet per se uitsluit. Dit is slechts anders indien wordt aangenomen dat de verdachte geen enkel inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voor. De verdachte handelde (door zijn psychose) vanuit een verwrongen kijk op de werkelijkheid; hij meende te zullen worden aangevallen door het slachtoffer. Binnen die gestoorde realiteitszin moet hij wel vanuit een zeker bewustzijn hebben gehandeld. Hij had van tevoren in een supermarkt een groot mes gestolen, naar hij later verklaarde om zich te kunnen verdedigen tegen de mensen waarvan hij dacht dat zij hem achtervolgden. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer in het been heeft gestoken en niet in de borst, omdat hij de kans wilde verkleinen dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. Ter zitting kwam de verdachte hier in zekere zin op terug: hij verklaarde toch meer instinctief te hebben gehandeld. Ook onder die omstandigheden moet de verdachte nog zoveel inzicht hebben gehad in de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn handelen, dat hij bewust de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank heeft evenmin redenen om aan te nemen dat de verdachte
‘vol’opzet had op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] . De verdachte kan zich niet herinneren dat hij hem met het mes heeft achternagezeten. Dat dit wel is gebeurd, staat op basis van het dossier wel vast. De vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had, met andere woorden of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer 2] zou bedreigen. De verdachte heeft met een mes achter hem aangerend, stekende bewegingen in zijn richting gemaakt en – nadat het slachtoffer wist te ontkomen door in het busje te klimmen – met het mes geslagen tegen de ruit van het busje waarin hij en zijn collega zaten. Het is evident dat deze gedragingen ieder afzonderlijk bij degene tegen wie deze zijn gericht (en mogelijk ook bij omstanders) de reële vrees veroorzaakt dat zijn of haar leven wordt bedreigd. Daarvan moet de verdachte zich bewust zijn geweest. Bovendien voorzag hij zichzelf van een mes om zichzelf te kunnen verdedigen; ook daaruit blijkt dat hij (zij het binnen zijn psychose) in zekere zin bewust en doelgericht handelde. Door zijn handelen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zich hierdoor bedreigd zou voelen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte ook hierbij nog enig besef hebben gehad van de draagwijdte van zijn handelen, ook al handelde hij vanuit een psychose.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer 2] .