ECLI:NL:RBROT:2025:3712
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Wijziging van het mentorschap en de verantwoordelijkheden van de mentor in zorginstellingen
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 21 maart 2025 een beschikking gegeven inzake de wijziging van het mentorschap van een betrokkene, geboren in 1945 en wonende te Rotterdam. De huidige mentor, [naam 1] h.o.d.n. [handelsnaam 1], heeft op 1 oktober 2018 een mentorschap voor de betrokkene ingesteld. De mentor heeft echter problemen ervaren met de zorginstelling waar de betrokkene verblijft en heeft op 9 december 2024 een brief ingediend bij de rechtbank waarin hij zijn zorgen uitspreekt over de druk die hij ervaart om mantelzorgtaken op zich te nemen, zoals het beheren van een pinpas en het doen van boodschappen. De mentor heeft de rechtbank verzocht om een uitspraak te doen over zijn wettelijke verantwoordelijkheden en heeft aangegeven dat hij zich onredelijk benaderd voelt door het zorgteam.
Op 2 januari 2025 heeft de zorginstelling, vertegenwoordigd door [naam 3], een verzoek tot wijziging van de mentor ingediend, met de bereidverklaring van [naam 2] h.o.d.n. [handelsnaam 2] om als nieuwe mentor te worden benoemd. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 hebben zowel de huidige als de beoogde mentor zich gepresenteerd, evenals vertegenwoordigers van de zorginstelling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de huidige mentor en de zorginstelling niet langer werkbaar is en heeft besloten het verzoek tot wijziging van het mentorschap toe te wijzen. De huidige mentor wordt per 1 april 2025 ontslagen, en [naam 2] h.o.d.n. [handelsnaam 2] wordt benoemd als nieuwe mentor.
De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de mentor geen wettelijke taak heeft om de pinpas van de betrokkene te beheren of boodschappen te doen, en dat het eerder de verantwoordelijkheid van de zorginstelling is om oplossingen te vinden voor deze praktische zaken. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. C.J. Frikkee en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de datum van de beschikking.