ECLI:NL:RBROT:2025:4390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/2414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-6

Deze uitspraak betreft de ontvankelijkheid van het beroep tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-6. De rechtbank Rotterdam heeft op 15 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer ROT 24/2414. Eiser, een ondernemer, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming vanwege een verwacht omzetverlies van 32%. Verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft echter de tegemoetkoming afgewezen omdat het daadwerkelijke omzetverlies minder dan 20% bedroeg. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld, maar dit beroep is te laat ingediend, buiten de termijn van zes weken na de bekendmaking van het bestreden besluit op 8 januari 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] h/o [handelsnaam], uit [plaats] , eiser,
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de ontvankelijkheid van het beroep tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-6. De rechtbank komt niet aan het inhoudelijke geschil toe, nu eiser zijn beroep buiten het termijn van zes weken heeft ingesteld en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Procesverloop

Met het besluit van 6 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming op grond van de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-6) voor eiser afgewezen, omdat het omzetverlies minder dan 20% bedraagt en het aan hem uitbetaalde voorschot op van € 8.049,- van hem teruggevorderd.
Met het besluit van 8 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-6, achtste tranche vanwege een verwacht omzetverlies van 32%. Verweerder heeft daarop aan eiser een tegemoetkoming van € 10.062,- toegekend en hem een voorschot betaald van € 8.049,-.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat om mogelijk recht te hebben op een definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-6, achtste tranche, er een omzetverlies van ten minste 20% moet zijn. Verweerder heeft het omzetverlies van eiser afgezet tegen de voor eiser geldende referentieperiode in 2019 en vastgesteld op -17%, oftewel een omzetstijging van 17%.
3. Eiser voert in beroep aan dat er sprake is van onrealistische vergelijkingen die door het UWV zijn gemaakt (de rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met de referentieperiode). Eiser is van mening dat hij recht heeft op de tegemoetkoming op grond van de NOW-6 en is het niet met de terugvordering van het voorschot eens.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eisers beroep ontvankelijk is, omdat eiser buiten de beroepstermijn zijn beroep bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt.
4.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser zijn beroep te laat heeft ingediend. Het bestreden besluit is bekend gemaakt op
8 januari 2024. Dat betekent dat eiser het beroep uiterlijk 19 februari 2024 had moeten indienen bij de rechtbank. Het beroep van eiser met datum 29 februari 2024 is echter pas op 4 maart 2024 bij de rechtbank ingekomen.
Eiser heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat zijn beroep te laat is ingediend, omdat hij in afwachting was van de correspondentie van verweerder. Eiser had echter ook beroep kunnen instellen om de termijn veilig te stellen. De laatste correspondentie tussen eiser en verweerder na de beslissing op bezwaar heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Eiser heeft op diezelfde datum bij verweerder aangegeven beroep in te stellen. Dat betekent dat eiser binnen de termijn van beroep, zijnde tot aan 19 februari 2024, voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn beroep, eventueel pro forma, in te dienen. De rechtbank ziet niet in waarom het beroep vanwege correspondentie met verweerder niet eerder dan 29 februari 2024 ingediend had kunnen worden. De ter zitting genoemde reden dat eiser door zijn lange werkdagen hier niet eerder aan toe is gekomen, wordt eveneens niet als voldoende reden voor verschoonbaarheid van het overschrijden van de termijn geacht. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet aan de inhoudelijke beoordeling toe. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor een vergelijkbare uitkomst in zaken waarin het ook ging om coronasteun: College van Beroep voor het bedrijfsleven 31 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:33 en Centrale Raad van Beroep 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2454.