ECLI:NL:RBROT:2025:4426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/10/665077 / HA ZA 23-785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van een vervoersovereenkomst met betrekking tot transporten en verrekeningsverweer

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cabooter Railterminal Greenport Venlo B.V. (hierna: Cabooter) betaling van een bedrag van € 61.978,59 van MBH Logistics B.V. (hierna: MBH) op basis van een vervoersovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat MBH een deel van de facturen van Prime Logistics B.V. (hierna: Prime) onbetaald heeft gelaten, en dat Prime op haar beurt facturen van Cabooter onbetaald heeft gelaten. Cabooter heeft de vorderingen van Prime op MBH overgenomen, maar MBH heeft verweer gevoerd op basis van een gestelde schade die onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verrekeningsverweer van MBH niet slaagt, en heeft de resterende vorderingen van Cabooter toegewezen voor de daadwerkelijk uitgevoerde transporten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door Cabooter gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten toewijsbaar zijn, maar heeft de vordering voor 'dedicated' vervoer afgewezen omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665077 / HA ZA 23-785
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CABOOTER RAILTERMINAL GREENPORT VENLO B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. C. van der Mark te Geldermalsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MBH LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.E. Betgen te Haarlem.
Partijen zullen hierna Cabooter en MBH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 mei 2023, met producties 1 tot en met 17;
  • de akte wijziging van eis van 13 september 2023, met productie 18;
  • de conclusie van antwoord ingekomen op 25 oktober 2023, met producties 1 tot en met 15;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 22 februari 2024, waarin mondelinge behandeling is bepaald op 11 juni 2024;
  • de bij e-mail van 5 februari 2024 door de rechtbank verzonden zittingsagenda;
  • de op 5 februari 2024 ingekomen producties 19 tot en met 38 van Cabooter;
  • het e-mailbericht van MBH van 6 februari 2024, met beter leesbare versies van producties 1 en 13;
  • het e-mailbericht van Cabooter van 7 februari 2024, met beter leesbare versies van producties 19, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34 en 36;
  • de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarbij partijen geen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Cabooter en MBH exploiteren allebei een bedrijf op het gebied van transport en logistiek.
2.2.
MBH heeft in de periode van/omstreeks april tot juni 2022 opdrachten gegeven aan Prime Logistics B.V. (hierna: Prime) voor het transport van bederfelijke waar van en naar bestemmingen in en buiten Nederland. Prime heeft MBH facturen gestuurd voor de uitgevoerde transporten.
2.3.
Prime heeft op haar beurt (onder meer) Cabooter ingeschakeld om de transporten feitelijk uit te voeren. Cabooter heeft Prime facturen gestuurd voor de uitgevoerde transporten.
2.4.
MBH heeft een deel van de facturen van Prime onbetaald gelaten. Prime heeft op haar beurt facturen van Cabooter onbetaald gelaten.
2.5.
Cabooter is op of omstreeks 8 juni 2022 gestopt met het uitvoeren van de transporten waarvoor zij opdracht had gekregen en heeft meerdere ladingen onder zich gehouden.
2.6.
Cabooter heeft aan Prime voorgesteld Prime’s vorderingen op MBH over te nemen.
Prime heeft op 10 maart 2023 aan Cabooter gecedeerd hetgeen zij op MBH te vorderen had uit hoofde van:
  • factuur nummer 2022186 van 30 mei 2022 groot € 28.000,00;
  • factuur nummer 2022281van 13 juni 2022 groot € 6.150,00; en
  • factuur nummer 2023026 van 10 maart 2023 groot € 52.078,59.
2.7.
Bij brief van 14 maart 2023 is de cessie aan MBH medegedeeld. Op 17 mei 2023 heeft MBH voor factuur nummer 2022186 € 24.150,00 aan Cabooter betaald.
2.8.
Op 2 augustus 2023 hebben Prime en Cabooter een cessieovereenkomst gesloten op grond waarvan Prime haar rentevorderingen op MBH aan Cabooter heeft overgedragen (hierna: de rentecessie). De cessieovereenkomst bepaalt (voor zover relevant) het volgende:

Prime Logistics heeft in 2022 vervoersopdrachten van MBH Logistics B.V. (hierna te noemen MBH Logistics) ontvangen en deze opdrachten o.a. (door Cabooter Railterminal maar ook derden laten uitvoeren. Prime Logistics heeft daarvoor in 2022 facturen gestuurd als aangegeven in bijlage 1 waarin factuurdatum, vervaldatum (30 dagen) en bedrag staan aangegeven waarbij, na aftrek van een abusievelijk dubbel verstuurde factuur tot een beloop van 28.000,00, per saldo € 233.829,24 is gefactureerd. MBH Logistics heeft in mindering daarop in 2022 met grote vertraging deelbetalingen gedaan als aangegeven in bijlage 2 tot een beloop van 190.812.24. Prime Logistics heeft recht op betaling van de wettelijke handelsrente over de (deel) facturen vanaf 30 dagen na factuurdatum tot de dag der algehele voldoening.
2.9.
Cabooter heeft MBH tevergeefs tot betaling gesommeerd.

3.Het geschil

3.1.
Cabooter vordert na wijziging van eis om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, MBH te veroordelen tot betaling aan Cabooter van
  • i) € 61.978,59 te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de CMR-rente daarover vanaf de vervaldatum van de facturen (30 dagen) tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • ii) de bij de rentecessie aan Cabooter overgedragen rentevorderingen;
  • iii) de buitengerechtelijke incassokosten groot € 1.636,29 exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
  • iv) de proceskosten.
3.2.
MBH voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Cabooter in haar vorderingen, dan wel afwijzing daarvan, met veroordeling van Cabooter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.3.
Op stellingen en weren van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.

4.De beoordeling

de CMR is van toepassing en deze rechtbank is bevoegd

4.1.
De rechtbank stelt vast dat Cabooter nakoming vordert van betalingsverbintenissen van MBH jegens Prime, die door Prime aan Cabooter zijn gecedeerd. Deze (gestelde) verbintenissen zijn gegrond op overeenkomsten tot vervoer over de weg waarop - op grond van de artikelen 1 jo. 41 CMR - het CMR-verdrag van toepassing is (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van 19 mei 1956 (hierna: CMR)). Dit is na de mondelinge behandeling niet (meer) in geschil.
4.2.
Op grond van artikel 31 lid 1 sub a CMR is deze rechtbank bevoegd omdat MBH haar statutaire zetel in het arrondissement van deze rechtbank heeft. De bevoegdheid is ook niet in geschil.
de eiswijziging is toegestaan
4.3.
Cabooter heeft bij akte haar eis gewijzigd. Cabooter heeft haar eis verminderd door de op 17 mei 2023 door MBH gedane betaling van € 24.150,00 in mindering te brengen op de gevorderde hoofdsom. Dat dit bedrag van de hoofdsom – en niet van rente of kosten – is afgetrokken, is namens Cabooter ter zitting bevestigd. Daarnaast heeft Cabooter haar eis vermeerderd met de rentevorderingen van Prime die zij overgedragen heeft gekregen. MBH heeft geen bezwaren geuit tegen de eiswijziging, waarop de rechtbank die heeft toegestaan. De rechtbank zal dus rechtspreken op de gewijzigde eis zoals vermeld in 3.1 hierboven.
in aanvulling op de CMR is Nederlands recht van toepassing
4.4.
Op grond van artikel 5 lid 1 Rome I-Vo (Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008) is Nederlands recht van toepassing in aanvulling op de CMR, omdat de vorderingen zijn gegrond op vervoerovereenkomsten tussen MBH en Prime en alle partijen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
de transportfacturen die openstaan zijn toewijsbaar
4.5.
Cabooter vordert ten eerste betaling voor door Prime verrichte transporten, gefactureerd met de facturen met nummers 2022186 en 2022281 (hierna: de transportfacturen).
Volgens Cabooter stond na de onder 2.7 en 4.3 genoemde betaling van MBH van € 24.150,00 op factuur nummer 2022186 nog een bedrag van € 3.850,00 open en op factuur 2022281 een bedrag van € 6.150,00, dus in totaal € 10.000,00.
4.6.
MBH stelt dat zij deze € 10.000,00 niet meer aan Cabooter hoeft te betalen, kort gezegd omdat zij dit bedrag van Prime mocht verrekenen met een eigen vordering tot schadevergoeding. MBH stelt dat zij schade heeft geleden doordat Cabooter ophield met het uitvoeren van transporten en een retentierecht uitoefende om Prime tot betaling van haar facturen te dwingen. MBH heeft toen met spoed andere vervoerders moeten inschakelen voor de door Prime aan Cabooter uitbestede transporten. MBH heeft daarom haar betalingsverplichtingen aan Prime eerst, in overleg met Prime, opgeschort. MBH en Prime hebben in onderling overleg besloten dat het bedrag van € 10.000,00 werd gereserveerd en later mocht worden verrekend met de schade. MBH verwijst naar een e-mail van Prime aan Cabooter van 22 juni 2022. Daaruit blijkt ook dat Prime haar betalingsverplichtingen aan Cabooter heeft opgeschort:

Met betrekking tot de betaling hebben alle partijen in de keten tot nader order en duidelijke overzicht van claims en kosten de onderlinge betalingen opgeschort, hierdoor MBH ook aan ons en ben ik genoodzaakt dit ook op de schorten richting jullie. (…) is er momenteel wel sprake van een betalingsstop wat heeft geresulteerd tot opschorting van betalingen. Het is de bedoeling dat deze worden voortgezet nadat alle kosten en claims bekend zijn en wij deze kunnen verrekenen met (volgens onze administratie) openstaande facturen.”
4.7.
Cabooter betwist dat MBH schade heeft geleden en betwist dat Prime en MBH onderling hebben afgesproken dat € 10.000,00 mocht worden verrekend. Zij wijst er onder meer op dat MBH haar schadeclaim nooit heeft geconcretiseerd.
4.8.
Op zichzelf biedt de hierboven geciteerde e-mail steun voor het standpunt van MBH dat Prime het met opschorting van betaling eens was. Ook biedt die e-mail steun aan het standpunt dat de bedoeling van MBH en Prime was om te verrekenen zodra de omvang van de schade van MBH bekend was. Dat en wanneer dit punt is bereikt, dat en hoeveel schade door MBH is geleden en aan Prime is toegelicht, en dat Prime er vervolgens mee akkoord was dat het gehele gereserveerde bedrag van € 10.000,00 werd verrekend, blijkt echter niet uit deze e-mail en evenmin uit andere stukken. MBH heeft ook in het midden gelaten wanneer die (betaling van de transportfacturen door middel van) verrekening dan zou hebben plaatsgevonden. Dat Prime niet heeft gereclameerd of (alsnog) heeft verzocht om betaling van het gereserveerde bedrag is niet genoeg om te concluderen dat mocht worden verrekend en dat op goede gronden is verrekend. Dit geldt temeer nu MBH op geen enkele manier heeft gespecificeerd of onderbouwd dat haar schade daadwerkelijk € 10.000,00 beliep.
Aan het bewijsaanbod van MBH, dat alleen raakt aan het punt dat Prime in beginsel op voorhand akkoord was met verrekening van nader vast te stellen schade, maar niet ziet op de vaststelling van de omvang van de gestelde schade en het feitelijk met instemming van Prime verrekend zijn daarvan, gaat de rechtbank als onvoldoende relevant voorbij.
4.9.
De conclusie is dat niet is gebleken van het al – door middel van verrekening – betaald zijn van de transportfacturen. De rechtbank zal MBH daarom veroordelen tot betaling van € 10.000,00 aan Cabooter.
de rente over deze transportfacturen is toewijsbaar
4.10.
Cabooter vordert ten tweede rente over de openstaande bedragen, en ook rente over de periode dat het wel betaalde bedrag van € 24.150,00 na de vervaldatum open heeft gestaan.
4.11.
Omdat de CMR dwingendrechtelijk van toepassing is en Nederlands recht aanvullend, moet de rechtbank eerst beoordelen of de CMR een relevante rentebepaling bevat. De tekst van artikel 27 CMR luidt als volgt: “
de rechthebbende kan over het bedrag der schadevergoeding rente vorderen. Deze rente, ten bedrage van vijf procent per jaar, loopt vanaf de dag waarop de vordering schriftelijk bij de vervoerder is ingediend of, indien dit niet is geschied, vanaf de dag waarop zij in rechte aanhangig is gemaakt.
Deze tekst ziet alleen op rente over een eventueel tegen de vervoerder toewijsbare schadevergoeding onder de CMR.
Cabooter vordert echter nakoming door MBH van een contractuele verplichting om vracht te betalen voor uitgevoerde transporten. Daarom is in dit geval niet de rentebepaling van de CMR van toepassing, maar artikel 6:119a BW.
4.12.
Partijen verschillen van mening over de vraag of een betalingstermijn gold van 30 of 60 dagen. De rechtbank stelt voorop dat niet van belang is op welke betalingstermijn Cabooter jegens Prime aanspraak kon maken, maar alleen wat tussen Prime en MBH als betalingstermijn gold. MBH stelt dat zij 60 dagen hanteerde in haar relatie tot Prime, en uit de overgelegde e-mailberichten van Prime aan Cabooter blijkt dat ook Prime zelf een betalingstermijn van 60 dagen hanteerde. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat tussen Prime en MBH een termijn van 60 dagen gold.
4.13.
De rechtbank zal de wettelijke handelsrente toewijzen als volgt:
over € 28.000,00 van 60 dagen na 30 mei 2022 tot en met 17 mei 2023 en over € 3.850,00 vanaf 17 mei 2022 tot de dag van algehele voldoening (factuur 2022186), en
over € 6.150,00 van 60 dagen na 13 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening (factuur 2022281).
de rente over al betaalde facturen wordt afgewezen
4.14.
Cabooter vordert ten derde betaling van rente over andere, al voorafgaand aan de cessie geheel aan Prime voldane, facturen. Zij stelt dat ook deze te laat zijn betaald door MBH en zij heeft eventuele rentevorderingen aan zich laten cederen.
4.15.
De vordering zal de rechtbank afwijzen. Cabooter heeft de omvang en opbouw van deze vordering niet voldoende duidelijk toegelicht. Zij heeft in haar processtukken niet per factuur toegelicht op welke datum welk bedrag volgens haar opeisbaar was, op welke datum een (deel)betaling is ontvangen, welke correctie op welke factuur betrekking had en over welke periode per factuur derhalve handelsrente is verschuldigd. Zij heeft wel wat producties overgelegd waaruit een deel van de benodigde gegevens kan blijken, maar de rechtbank komt op die voet niet tot voldoende inzicht en overzicht om dit onderdeel, wat daar ook verder van zij, te kunnen toewijzen.
de factuur voor ‘dedicated’ vervoer is niet verschuldigd
4.16.
Cabooter vordert ten vierde betaling van factuur 2023026 groot € 52.078,59. Deze factuur is van 10 maart 2023, en heeft als omschrijving “
na-factuur 2022 weken 14 t/m 23 Cabooter PRIME 1 t/m 10”.
Cabooter stelt, samengevat, dat tussen MBH en Prime ‘dedicated vervoer’ was afgesproken, maar dat per abuis niet op die basis is gefactureerd en betaald. In week 13 en in week 14 van 2022 moest Prime (via Cabooter) drie vrachtwagens per dag voor MBH beschikbaar houden en vanaf week 15 vijf tot acht vrachtwagens per dag. Deze ‘dedicated’ vrachtwagens en hun chauffeurs mochten niet voor andere opdrachtgevers worden ingezet, ook niet als MBH geen lading te vervoeren had. MBH moest per ‘dedicated’ vrachtwagen met chauffeur betalen, ook als deze niet daadwerkelijk werd ingezet voor MBH. De daarvoor afgesproken prijs is ten onrechte niet eerder door Prime bij MBH in rekening is gebracht, aldus Cabooter.
4.17.
MBH betwist dat betaling voor ‘dedicated’ vervoer is afgesproken. Feitelijk heeft Prime MBH steeds gefactureerd op grond van door MBH aangereikte overzichten van opgedragen en uitgevoerde transporten en de daarvoor ingezette vrachtwagens. Dit blijkt ook uit de facturen die Prime tijdens of vlak na de samenwerking aan MBH heeft gestuurd. Daaruit volgt dat is afgerekend op basis van tarieven voor gewerkte dagen, en dat niet ingezette voertuigen met chauffeurs en niet gewerkte tijd niet werden doorbelast. Dat Prime hiermee akkoord was, blijkt uit hetgeen zij heeft gefactureerd en het uitblijven van protest. Tot aan de overdracht van de vorderingen van Prime aan Cabooter heeft Prime nooit betaling gevraagd voor ‘dedicated’ vervoerscapaciteit. MBH hoeft deze factuur dus niet te betalen, aldus MBH.
4.18.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
Dat tussen MBH en Prime is gefactureerd op basis van een per week door MBH bijgehouden overzicht van werkelijk uitgevoerde transporten, staat tussen partijen vast. Cabooter betwist ook niet dat Prime zich nooit bij MBH heeft beklaagd over deze wijze van afrekenen. Dat maakt op voorhand niet erg waarschijnlijk dat tussen MBH en Prime in werkelijkheid andere afspraken golden. Als Cabooter daar anders over denkt, moet zij dat goed uitleggen en met stukken onderbouwen.
De stelling van Cabooter dat (factureren op basis van) ‘dedicated’ vervoer was afgesproken is betwist, en als bewijs van die afspraak is de nafactuur op briefpapier van Prime niet voldoende. Cabooter stelt dat de afspraken tussen MBH en Prime mondeling (per telefoon) en via Whatsapp zijn gemaakt, maar zij werkt de details – zoals data en inhoud van die contacten - niet verder uit en onderbouwt haar stelling ook niet. Ter zitting heeft Cabooter het beeld geschetst dat Prime een kleine tussenschakel was, die het geheel en zeker de financiële aspecten en risico’s niet goed overzag. Cabooter heeft toen Prime willen helpen en aangeboden Prime’s vorderingen op MBH over te nemen. Naar de rechtbank begrijpt, ook uit de in zoverre niet betwiste standpunten van MBH, komt het initiatief voor zowel de cessieovereenkomst als de nafactuur van Cabooter en niet van Prime zelf, die in woord en daad akkoord was met de door MBH aangestuurde wijze van afrekenen.
Onder de hierboven beschreven omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat Prime jegens MBH (nog) recht had om in maart 2023 aanspraak te maken op betaling voor ‘dedicated’ vervoer. In het midden kan blijven of zulk vervoer tussen Prime en MBH was afgesproken, omdat Prime en MBH kennelijk met wederzijds goedvinden zijn gaan afrekenen zoals ze hebben gedaan.
4.19.
Cabooter stelt nog dat zijzelf en Prime volgens hetzelfde ‘dedicated vervoer’ principe werkten en afrekenden. Of dat zo is, doet niet ter zake. Dat zegt immers niets over de inhoud van de tussen Prime en MBH gemaakte afspraken.
de buitengerechtelijke incassokosten worden gematigd
4.20.
Cabooter vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten groot € 1.636,29 exclusief BTW. MBH heeft betwist dat Cabooter meer heeft gedaan dan het versturen van (onder meer) enkele aanmaningen. Eén enkele sommatie is echter al voldoende voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Cabooter heeft op in ieder geval 20 maart 2023 MBH gesommeerd tot betaling van de facturen met nummers 2022186 en 2022281, blijkens de door haar overgelegde sommatiebrief. Met haar verweer erkent MBH ook dat Cabooter tenminste één sommatie heeft verstuurd. De vordering voor buitengerechtelijke kosten wordt betreft de hoogte daarvan getoetst aan de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Omdat er een lagere hoofdsom zal worden toegewezen door de rechtbank, zal de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten worden berekend op grond van de toegewezen hoofdsom van € 10.000,-. Dit leidt tot een vergoeding van € 875,-.
4.21.
Buitengerechtelijke kosten zijn een vorm van schadevergoeding. Daarom wordt niet de gevorderde wettelijke handelsrente, maar de gewone rente daarover toegewezen vanaf de gevorderde datum, namelijk datum dagvaarding.
de proceskosten blijven over en weer voor eigen rekening
4.22.
Hoewel de rechtbank MBH zal veroordelen tot enige betaling aan Cabooter, kan niet gezegd worden dat MBH grotendeels in het ongelijk is gesteld. Partijen zijn over en weer op relevante punten in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
4.23.
Voor vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten bestaat dus geen aanleiding.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt MBH tot betaling van € 10.000,00 aan Cabooter;
5.2.
veroordeelt MBH tot betaling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW:
over € 28.000,00 van 60 dagen na 30 mei 2022 tot 17 mei 2023 en over € 3.850,00 met ingang van 17 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening (factuur 2022186), en
over € 6.150,00 van 60 dagen na 13 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening (factuur 2022281).
5.3.
veroordeelt MBH tot betaling aan Cabooter van de buitengerechtelijke kosten van € 875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Laan en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
[3718/3266/1885]