ECLI:NL:RBROT:2025:4690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/7432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek ZW-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiseres had een herzieningsverzoek ingediend tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering, die op 10 augustus 2010 was stopgezet. Het UWV had eerder, op 27 maart 2023, het verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing onjuist zouden maken. Eiseres stelde dat haar gezondheidssituatie, die na een gewelddadig voorval in 2009 was verslechterd, niet goed was beoordeeld en dat er nieuwe medische gegevens waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de eerdere besluiten niet onmiskenbaar onjuist waren en dat het UWV de afwijzing van het herzieningsverzoek op een zorgvuldige en gemotiveerde wijze had onderbouwd. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

Met het besluit van 27 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd om het besluit van 10 augustus 2010, waarbij de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) is beëindigd, te herzien.
Met het besluit van 24 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres, laatstelijk werkzaam als office manager, heeft zich op 15 september 2009 ziekgemeld vanwege spanningsklachten na een poging tot wurging. Daaropvolgend ontving zij een ZW-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts tot de conclusie is gekomen dat eiseres per 11 augustus 2010 geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. Met het besluit van 10 augustus 2010 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres beëindigd, omdat zij per die datum geschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid.
1.2
Eiseres heeft op 26 april 2011 een herzieningsverzoek ingediend. Het UWV heeft met het besluit van 1 augustus 2011 geweigerd de beslissing van 10 augustus 2010 te herzien, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.
1.3.
Eiseres heeft zich vervolgens op 18 februari 2012 met terugwerkende kracht per
2 september 2010 ziek gemeld en daartoe stukken van de huisarts, de GZ-psycholoog en Indigo overgelegd. Met het besluit van 4 april 2012 heeft het UWV eiseres een ZW-uitkering geweigerd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden haar per 2 september 2010 arbeidsongeschikt te achten. Met de beslissing op bezwaar van
17 augustus 2012 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.1.
Bij brief van 15 september 2022 heeft eiseres het UWV nogmaals verzocht om terug te komen van het besluit van 10 augustus 2010. Eiseres is van mening dat uit de overgelegde stukken wel degelijk blijkt dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel dat er sprake is van een evident onredelijk besluit. Na het incident in 2009 is zij namelijk arbeidsongeschikt door zowel fysieke als psychische klachten. Zij is van mening dat het UWV haar destijds niet beter had mogen melden.
2.2.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsarts een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd en in het rapport van 23 maart 2023 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om aan te nemen dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De door eiseres overgelegde medische stukken uit 2021 en 2022 hebben geen betrekking op de gezondheidstoestand van eiseres op of omstreeks de datum in geding (11 augustus 2020). Uit de overlegde informatie blijkt niet dat de (bezwaar)verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid op of rondom 11 augustus 2010, aldus de verzekeringsarts.
2.3.
Het UWV heeft met het primaire besluit het herzieningsverzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor er teruggekomen zou moeten worden van de beslissing van 10 augustus 2010.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd en hieraan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2024 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat geen sprake is van feiten of omstandigheden die ten tijde van de vorige beoordeling niet bekend waren.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert in beroep aan dat er sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die een herbeoordeling rechtvaardigen, dan wel dat sprake is van een evident onjuist besluit. De gezondheidssituatie van eiseres en de daaruit voortvloeiende beperkingen op of omstreeks de datum in geding zijn onjuist beoordeeld door de verzekeringsarts, omdat uit de door eiseres overlegde medische stukken blijkt dat haar situatie dusdanig slecht was, dat het voor haar destijds niet mogelijk was arbeid te verrichten. De psychische klachten die eiseres door het voorval in 2009 heeft opgelopen, zijn destijds niet goed afgewogen. Het onderzoek is onzorgvuldig geweest, omdat de verzekeringsarts geen psycholoog of psychiater is, en er geen navraag bij behandelaars of nader psychologisch onderzoek is gedaan. Eiseres verzoekt om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag op grond van het tweede lid van dit artikel afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het UWV op het verzoek van eiseres met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft beslist. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter aan de hand van wat een betrokkene heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit, evident onredelijk is. [1] Als een oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist is, dan kan dat worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is. [2]
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangedragen op grond waarvan teruggekomen zou moeten worden van het besluit van 10 augustus 2010. De rechtbank overweegt daartoe, dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 23 maart 2023 blijkt dat de psychische klachten van eiseres bekend waren en dat de overgelegde medische stukken zijn betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 juni 2024 inzichtelijk gemotiveerd dat de ingebrachte informatie uit 2021, 2022 en 2023 de medische situatie van eiseres per de datum in geding niet in een ander licht plaatst. Het incident in januari 2009 was bij de eerdere beoordeling bekend, de daaruit voortvloeiende klachten werden door de verzekeringsarts rondom augustus 2010 beschreven, zijn niet betwist en zijn destijds meegewogen in de beoordeling. De diagnose van depressie is in 2021 gesteld en de daartoe ingezette behandeling is daarna begonnen. De toen gestelde diagnose zegt niet zonder meer iets over de aanwezigheid van een depressie op de datum in geding. Hoewel het invoelbaar is dat eiseres meent dat deze klachten, en de andere in de stukken van de behandelend sector genoemde klachten, ook al op de datum in geding speelden, is het UWV gehouden aan de wettelijke regelingen en kan het UWV niet van de stellingen van eiseres uitgaan wanneer de overgelegde stukken niets over de datum in geding rapporteren. Daarbij wordt overwogen dat, ook al zou de verzekeringsarts destijds zijn uitgegaan van een onjuiste diagnose en zou na 11 augustus 2010 sprake zijn van een nieuwe diagnose, deze omstandigheid als zodanig op grond van vaste rechtspraak niet wordt aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. [3] Dat het onderzoek volgens eiseres destijds onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, kan gezien het rechtens vaststaand besluit in deze procedure niet (meer) aan de orde komen.
6. In wat eiseres heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 10 augustus 2010 evident onredelijk is. Bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is, maar de vraag of dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Zoals is overwogen onder 4.2, is van onmiskenbare onjuistheid sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de besluiten waar het in deze zaak om gaat onmiskenbaar onjuist zijn. De enkele stelling dat het UWV vaker fouten maakt en de daartoe ingediende krantenartikelen geven geen concrete onderbouwing waarom in het geval van eiseres sprake is van onmiskenbare onjuistheid. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres moeilijk te verteren is, maar het is het directe gevolg van de wettelijk regeling zoals de wetgever die voor ogen heeft gehad. Het UWV heeft met toepassing van
artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek om herziening terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande heeft het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen van het besluit van 10 augustus 2010 mogen afwijzen. In wat eiseres heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106, de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363 en de uitspraak van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:118.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8509.