In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.M. Fakiri, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding van 5 maart 2025, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat de dagvaarding niet correct is betekend aan gedaagde. Gedaagde is gevestigd in de Verenigde Staten, maar de deurwaarder heeft geprobeerd de dagvaarding uit te reiken aan een adres in Hoogvliet, wat niet als vestiging is ingeschreven in de Kamer van Koophandel. De deurwaarder heeft geen succesvolle betekening kunnen uitvoeren, waardoor de dagvaarding nietig is verklaard.
Eiser heeft gesteld dat hij van 1 juli 2022 tot en met 1 februari 2023 in dienst is geweest bij gedaagde en eist de afgifte van zijn personeelsdossier. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding nietig is, omdat deze niet correct is betekend. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat er geen bedrijf meer is ingeschreven op het adres in Hoogvliet. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de schriftelijke reactie van gedaagde niet kan worden beschouwd als verschijnen in de procedure, aangezien dit niet mogelijk is in een kort geding. Eiser is daarom niet-ontvankelijk verklaard en moet de proceskosten betalen, die aan de kant van gedaagde op nihil zijn begroot. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. C.J. Frikkee.