ECLI:NL:RBROT:2025:4849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/1490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven besluit tot vergoeding van werkelijke schade

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade. De Dienst Toeslagen, als verweerder, heeft op 28 februari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak zich leent voor een beslissing zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres stelt in haar beroepschrift dat haar voorlopige bezwaarschrift van 9 december 2022 tegen de definitieve compensatiebeschikking van 23 maart 2022 moet worden gezien als een verzoek om aanvullende schadevergoeding. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich daadwerkelijk heeft aangemeld bij de Commissie Werkelijke Schade, aangezien aanmelding vereist dat een Verzoekformulier wordt ingevuld en verzonden. De rechtbank heeft navraag gedaan bij de Commissie Werkelijke Schade en vastgesteld dat eiseres daar niet bekend is.

De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat er een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade is gedaan. Het voorlopige bezwaarschrift kan niet worden aangemerkt als een geldig verzoek. Daarom voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De rechtbank heeft op 24 april 2025 uitspraak gedaan en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1490
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak,
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade.
Verweerder heeft op 28 februari 2025 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Verweerder geeft in zijn verweerschrift het volgende aan:
“Ouder heeft geen gelijk. Ouder stelt weliswaar in haar beroepschrift dat het voorlopig bezwaarschrift van 9 december 2022 tegen de definitieve compensatiebeschikking van 23 maart 2022 dient te worden aangemerkt als een verzoek om aanvullende schadevergoeding, omdat zij daarin heeft verzocht om de kwestie voor te leggen aan de Commissie Werkelijke Schade. Daarmee heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt dat zij zich op 9 december 2022 daadwerkelijk zelf heeft gemeld bij de Commissie Werkelijke Schade. Aanmelding geschiedt immers door een Verzoekformulier in te vullen en te verzenden naar het juiste adres. Volledigheidshalve verwijs ik naar de website: [URL]. Gemachtigde is hiervan meermaals op de hoogte gesteld. Navraag bij de commissie Werkelijke Schade heeft tot het antwoord geleid dat Ouder bij hen niet bekend is.”
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bij de Commissie Werkelijke Schade een verzoek is gedaan tot vergoeding van de werkelijke schade. De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat eiseres in haar beroepschrift uiteen heeft gezet dat het voorlopig bezwaarschrift tegen de definitieve compensatiebeschikking aangemerkt dient te worden als een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres zich niet bij de Commissie Werkelijke Schade heeft aangemeld, het voorlopige bezwaarschrift kan niet worden aangemerkt als een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van
A.R. de Groot, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 april 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.