In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een 16-jarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige is sinds zijn basisschooltijd niet meer naar school gegaan, wat voornamelijk te wijten is aan de onvoldoende medewerking van zijn moeder aan de inschrijving op een onderwijsinstelling. De moeder heeft de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) en andere professionals vermeden, wat heeft geleid tot ernstige belemmeringen in de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen op de zitting, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat dit verzoek niet onderbouwd was en leek te passen in een patroon van afzeggingen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij haar woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al langere tijd ernstige zorgen zijn over de situatie van [minderjarige]. Hij heeft al vier jaar onderwijs gemist en wordt door zijn moeder buitengesloten van de maatschappij. De rechtbank heeft geconcludeerd dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank heeft de GI gemachtigd om een geschikte plek voor [minderjarige] te vinden in een pleeggezin of gezinshuis, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI blijft proberen om samen met de moeder een intakegesprek te plannen bij een geschikte onderwijsinstelling.