ECLI:NL:RBROT:2025:5021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/10/661347 / FA RK 23-4783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap na niet meewerken aan deskundigenonderzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 maart 2025, wordt het verzoek van een vrouw tot vaststelling van het ouderschap van de man over hun minderjarige kind behandeld. De vrouw heeft het verzoek ingediend op 30 juni 2023, terwijl het kind op [geboortedatum 1] 2020 is geboren. De rechtbank heeft eerder een DNA-onderzoek gelast, maar de man heeft niet meegewerkt aan dit onderzoek, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank concludeert dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om deel te nemen aan het onderzoek, maar dit heeft nagelaten. De vrouw heeft verklaard dat zij er zeker van is dat de man de biologische vader is, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en stelt vast dat de man de ouder is van het kind. Daarnaast wordt de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek, die € 120,- bedragen. De overige proceskosten worden gecompenseerd. De bijzondere curator wordt in deze procedure als beëindigd beschouwd, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/661347 / FA RK 23-4783
Beschikking van 24 maart 2025 over vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E. van der Meijs te Zoetermeer.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam man], hierna: de man,
briefadres te [woonplaats] ,
niet verschenen.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. C.W.F. Jansen, advocaat te Rotterdam, hierna: de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 25 juni 2024 (welke is hersteld op 30 juli 2024);
  • de berichten van Verilabs van 23 september 2024, 23 december 2024;
  • de berichten van de vrouw van 2 december 2024 en 23 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [persoon A] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als informant (hierna: de voogd).
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.De beoordeling

2.1.
Vaststelling ouderschap
2.1.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het ouderschap van de man over de minderjarige [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats 1] .
2.1.2.
Op grond van artikel 1:207 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek kan het ouderschap van een persoon, onder meer op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het de moeder. De moeder moet het verzoek indienen binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker of onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaar na de dag waarop de identiteit of de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden. De vrouw heeft het verzoek op 30 juni 2023 ingediend, terwijl de minderjarige is geboren op [geboortedatum 1] 2020. Zij kan daarom worden ontvangen in het verzoek.
2.1.3.
Bij beschikking van 25 juni 2024 heeft de rechtbank een door Verilabs uit te voeren DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader kan zijn van de minderjarige en met welke mate van waarschijnlijkheid. De rechtbank heeft aan het niet-meewerken door de man een dwangsom verbonden. De rechtbank verwijst naar wat is opgenomen in die beschikking.
2.1.4.
Uit de hiervoor genoemde berichten van Verilabs blijkt dat DNA-materiaal is afgenomen van de vrouw en de minderjarige en dat de man niet heeft gereageerd op (herhaalde) uitnodigingen voor een deelname aan het DNA-onderzoek. Dit onderzoek heeft daarom niet kunnen plaatsvinden.
2.1.5.
Op grond van artikel 198 lid 3 Rv zijn partijen verplicht mee te werken aan een deskundigenonderzoek en kan een rechtbank wanneer aan deze verplichting niet wordt voldaan, daaraan de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht. Het staat voor de rechtbank vast dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om mee te werken aan het DNA-onderzoek en dat hij daar om voor hem moverende redenen vanaf heeft gezien. Hij heeft in deze procedure geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Ook is de man niet ingegaan op het verzoek van de bijzondere curator om zijn visie op de zaak te geven, terwijl uit de door de vrouw overgelegde WhatsApp-gesprekken genoegzaam blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de bijzondere curator hem wilde spreken.
Tijdens de meest recente mondelinge behandeling heeft de vrouw bij monde van haar advocaat verklaard dat zij contact heeft gehad met de man en dat hij zou hebben gezegd dat hij niet naar Gouda gaat voor een DNA-onderzoek. De rechtbank concludeert dat de man consistent is in zijn kennelijke wens om afwezig te blijven. Deze proceshouding moet voor rekening en risico van de man blijven.
2.1.6.
De vrouw heeft verklaard dat zij er niet aan twijfelt dat de man de biologische vader is van de minderjarige, omdat zij in de periode van conceptie geen geslachtsgemeenschap heeft gehad met anderen dan de man. De man heeft dit niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het ouderschap zal daarom worden toegewezen.
2.1.7.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
2.2.
Kosten van het DNA onderzoek en overige proceskosten
2.2.1.
Gelet op de door de vrouw bij aanvang en in de loop van de procedure ingenomen standpunten en op het verloop van de procedure is de rechtbank van oordeel dat de man in deze procedure moet worden beschouwd als degene door wie zijn toedoen de kosten van het deskundigenbericht zijn gemaakt. Hij zal daarom worden veroordeeld deze kosten te voldoen. Aan partijen is geen voorschot opgelegd. De kosten van de deskundige bedragen uiteindelijk € 120,-. De man zal dit bedrag aan het Landelijk Diensten Centrum voor de Rechtspraak moeten betalen. Hij zal een nota met betaalinstructies ontvangen.
2.2.2.
Gezien de aard van de procedure zullen de overige proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast dat [naam man] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 in [geboorteplaats 2] , de ouder is van [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats 1] ;
3.2.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Nieuwkoop zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW;
3.3.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd;
3.4.
veroordeelt de man in de kosten van het deskundigenbericht, zijnde een bedrag van € 120,-, welk bedrag aan hij aan het Landelijk Diensten Centrum voor de Rechtspraak moet voldoen en waarvan hij op korte termijn een nota met de benodigde kenmerken zal ontvangen
3.5.
compenseert de proceskosten voor het overige aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, op 24 maart 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.