ECLI:NL:RBROT:2025:5038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11385791 CV EXPL 24-27362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een aannemingsovereenkomst en de gevolgen voor de betaling van gemaakte kosten en gederfde winst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die voorheen handelde onder de naam [handelsnaam] en nu onder [huidige handelsnaam], en een gedaagde die zelf procedeert. De eiser vorderde betaling van € 3.211,75 aan gemaakte kosten, gederfde winst en bijkomende kosten naar aanleiding van de opzegging van een aannemingsovereenkomst door de gedaagde. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij niets aan de eiser verschuldigd was.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en het antwoord van de gedaagde. Tijdens een zitting op 14 februari 2025 waren beide partijen aanwezig, waarbij de eiser werd bijgestaan door een gemachtigde. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een overeenkomst van aanneming van werk tot stand was gekomen, ondanks de betwisting van de gedaagde. De gedaagde had de offerte van de eiser voor akkoord getekend en retour gezonden, wat de basis vormde voor de vordering.

De kantonrechter heeft de eis van de eiser gedeeltelijk toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 2.035,50 aan de eiser, na aftrek van besparingen die de eiser had door het niet uitvoeren van het werk. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de overeenkomst niet mocht ontbinden zonder de eiser de kans te geven om zijn verplichtingen na te komen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 966,39 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep ging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11385791 CV EXPL 24-27362
datum uitspraak: 28 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
die voorheen handelde onder de naam [handelsnaam] ,
nu handelend onder de naam [huidige handelsnaam] ,
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: [persoon A] ,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [eiser] van 17 februari 2025, met bijlagen;
  • de e-mail van [gedaagde] van 24 februari 2025.
1.2.
[gedaagde] heeft na 24 februari 2025 ook e-mails aan de rechtbank gestuurd, maar aangezien de kantonrechter op dat moment al een vonnisdatum had bepaald, maken deze stukken en de inhoud daarvan geen onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
Op 14 februari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] , bijgestaan door de gemachtigde;
  • [gedaagde] en haar dochter (via een digitale verbinding).

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] eist in deze zaak betaling van € 3.211,75 aan gemaakte kosten, gederfde winst en bijkomende kosten naar aanleiding van de opzegging door [gedaagde] van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] is het niet eens met de eis en vindt dat zij niets aan [eiser] hoeft te betalen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Via de (gemeentelijke) coach van [gedaagde] zijn partijen met elkaar in contact gekomen over een project van de gemeente Rotterdam om gedupeerden van de toeslagenaffaire de mogelijkheid te geven een verbouwing te laten uitvoeren op kosten van de gemeente. Op 14 mei 2024 heeft [eiser] een offerte aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze offerte dezelfde dag voor akkoord getekend en retour gezonden. Kort daarna heeft [gedaagde] het bedrag van de offerte (€ 15.142,83) van de gemeente ontvangen, waarna [eiser] een afspraak wilde maken om te starten met de werkzaamheden. Op 25 mei 2024 heeft hij via WhatsApp naar [gedaagde] gestuurd dat ze konden beginnen met het werk, maar [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd. Op 3 juni 2024 heeft zij [eiser] gebeld dat volgens haar sprake is van oplichterij en dat [eiser] het werk niet meer hoeft uit te voeren.
Uitkomst
2.3.
De eis van [eiser] wordt gedeeltelijk toegewezen. Hierna wordt toegelicht wat [gedaagde] nog aan hem moet betalen en waarom.
[gedaagde] moet € 2.035,50 aan [eiser] betalen
2.4.
Volgens [gedaagde] hadden partijen helemaal geen afspraken met elkaar gemaakt, maar zij heeft wel erkend dat zij de offerte van [eiser] voor akkoord heeft getekend en retour heeft gezonden. In deze offerte staan weliswaar onduidelijkheden, maar er wordt wel een omschrijving gegeven van het werk en de prijs die daarvoor betaald moet worden. Er is dus wel degelijk een overeenkomst van aanneming van werk tussen partijen tot stand gekomen. [gedaagde] mocht deze overeenkomst niet ontbinden vanwege wanprestatie van [eiser] zoals bedoeld in artikel 6:265 BW, omdat zij hem geen kans heeft gegeven om de afspraken na te komen en [eiser] dus niet in verzuim is geraakt. Wel is de opdrachtgever (in dit geval [gedaagde] ) op grond van artikel 7:764 lid 1 BW te allen tijde bevoegd de overeenkomst op te zeggen. [eiser] stelt dat [gedaagde] dit op 3 juni 2024 ook heeft gedaan, wat door [gedaagde] niet is weersproken.
2.5.
In geval van zo’n opzegging is de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs verschuldigd, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien (artikel 7:764 lid 2 BW). Concreet betekent dit dat [eiser] zijn besparingen omdat hij het werk niet hoefde te doen in mindering moet brengen op de aanneemsom van € 15.142,83 en [gedaagde] het dan nog resterende bedrag aan hem moet betalen. Op [gedaagde] rust, als opdrachtgever, de stelplicht en de bewijslast van het bestaan en de omvang van deze besparingen en op [eiser] rust in dit kader een mededelingsplicht [1] .
2.6.
Uit het standpunt van [gedaagde] dat zij niets aan [eiser] hoeft de betalen, leidt de kantonrechter af dat zij vindt dat de volledige aanneemsom wegvalt tegen de besparingen van [eiser] . De door [eiser] in het kader van zijn mededelingsplicht overgelegde stukken geven echter een ander beeld. Volgens [eiser] heeft hij namelijk € 1.815,- aan annuleringskosten moeten betalen aan de stukadoor. De factuur van de annulering heeft [eiser] bij dagvaarding in het geding gebracht maar omdat [gedaagde] de betaling daarvan betwiste heeft [eiser] op verzoek van de kantonrechter na de zitting een betaalbewijs overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag daadwerkelijk betaald is. Volgens [gedaagde] klopt dit niet, maar de kantonrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het bankafschrift. Zowel het bedrag als het bankrekeningnummer van de ontvanger komen overeen met de factuur, het adres van [gedaagde] wordt in de omschrijving genoemd en de datum van betaling is één dag na de ontvangst van de factuur. Dit deel van de eis wordt daarom toegewezen.
2.7.
[eiser] eist verder € 1.200,50 aan gederfde winst. Hiervan worden alleen de kosten voor het verwijderen en afvoeren van de oude vloer van € 220,50 toegewezen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat deze post is opgenomen op de offerte en heeft ook niet gemotiveerd waarom het door [eiser] geëiste bedrag niet zou kloppen. De kosten voor het nieuwe laminaat en het plaatsen daarvan wordt afgewezen, omdat [eiser] op dit punt onvoldoende aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. [eiser] heeft weliswaar gespecificeerd hoe hij op dit bedrag is uitgekomen, maar hij heeft zijn berekening niet met stukken onderbouwd. De kantonrechter kan daarom bijvoorbeeld niet vaststellen of [eiser] nieuw laminaat heeft gekocht en zo ja, of hij de materialen kon retourneren of (een deel daarvan) heeft kunnen gebruiken voor een ander project.
[gedaagde] hoeft geen incassokosten te betalen
2.8.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiser] heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). Er kan niet worden vastgesteld dat deze brief is gestuurd, omdat hiervan geen kopie bij de dagvaarding zit.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 218,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 238,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 966,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen € 2.035,50;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 966,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
43416

Voetnoten

1.HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728