In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Schiedam, [eiseres], een kort geding aangespannen tegen [naam bedrijf 1], een aannemersbedrijf gevestigd in Rozenburg. De aanleiding voor het kort geding is een overeenkomst van aanneming van werk die in augustus 2024 is gesloten voor de verbouwing van eiseres' nieuwe woning. Eiseres heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden wegens wanprestatie, omdat [naam bedrijf 1] herhaaldelijk de opleverdatum niet heeft gehaald. Eiseres vordert in dit kort geding de terugbetaling van de aanneemsom met rente, een gefixeerde schadevergoeding met rente, en vergoeding van buitengerechtelijke en proceskosten.
Tijdens de zitting op 14 maart 2025 is de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren, vergezeld door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang. De rechter heeft aangegeven dat voor een toewijzing van de vordering in kort geding, de vordering in voldoende mate vast moet staan en dat er omstandigheden moeten zijn die een onmiddellijke voorziening rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de spoedeisendheid van de vordering te onderbouwen. Bovendien is er een hoog restitutierisico, wat betekent dat eiseres het geldbedrag mogelijk niet kan terugbetalen als zij in de bodemprocedure ongelijk krijgt. Daarom heeft de kantonrechter de eisen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 678,-. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.W.M. Laurijssens op 28 maart 2025.