In deze zaak, die op 27 februari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die samenwoners zijn geweest en twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw vordert het uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke woning, terwijl de man verzoekt om het uitsluitend gebruiksrecht van de woning en een zorgregeling voor de kinderen. De partijen zijn in juli 2024 uit elkaar gegaan en hebben sindsdien een birdnesting regeling gehad, wat leidt tot spanningen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeken van de man om het uitsluitend gebruik van de woning en een co-ouderschapsregeling toewijsbaar zijn, gezien de belangen van de minderjarigen. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom haar vorderingen tot voorlopige toevertrouwing en inschrijving van de kinderen op haar adres toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en kent de man het uitsluitend gebruik van de woning toe. De vorderingen met betrekking tot de onderhoudsbijdrage en identiteitsbewijzen worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisendheid. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd.