ECLI:NL:RBROT:2025:5209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
10/234403-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met verwerping van het beroep op noodweer en oplegging van een gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een aangever tijdens een confrontatie op 13 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met een mes in de linkerarm heeft gestoken, wat resulteerde in blijvende schade aan zenuwen en spieren. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard zich niet te kunnen herinneren het slachtoffer te hebben gestoken, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan zware mishandeling. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de fysieke aanval was begonnen en er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/234403-22
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1951,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering primair ten laste gelegde poging tot doodslag
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 13 september 2022 ging de aangever samen met zijn vriendin naar de woning van de verdachte om verhaal te halen over een eerder voorgevallen incident. Bij de voordeur van de woning van de verdachte ontstond een discussie tussen partijen die is uitgemond in een fysieke confrontatie tussen de verdachte en de aangever. De aangever heeft hierbij een diepe snijwond opgelopen aan zijn linker onderarm. Uit de verklaring van Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) van 28 september 2022 blijkt dat de aangever op 16 september 2022 aan deze wond is geopereerd en dat is vastgesteld dat de elleboogzenuw en drie handspieren zijn beschadigd.
De verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij de aangever heeft gestoken met een mes. Uit de inhoud van het dossier blijkt echter dat het de verdachte is geweest die de aangever met een mes in zijn linkerarm heeft gestoken. Uit de overgelegde medische stukken bij het verzoek om schadevergoeding blijkt ook dat de aangever tweeënhalf jaar ná het voorval nog steeds pijn heeft aan zijn linkerarm en hiervoor onder behandeling is bij de polikliniek Pijngeneeskunde. Gelet op de aard en blijvende duur van het letsel, met name de langdurige pijnklachten en de noodzaak en aard van het huidige medisch ingrijpen, is het letsel van de aangever te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Wel is sprake van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft tijdens de confrontatie met een inklapmes met een puntig lemmet van ongeveer acht centimeter lengte ̶ welk mes door de verdachte werd gebruikt bij houtsnijwerk ̶ in de onderarm van de aangever gestoken. Door het steken met een dergelijk mes in de onderarm, waarin zich onder meer diverse zenuwen en spieren bevinden, bestaat (naar algemene ervaringsregels) de aanmerkelijke kans dat deze zenuwen en spieren onherstelbaar beschadigd raken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, zozeer gericht bleek te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
4.2.1.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 13 september 2022, te Rotterdam,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde (elleboog)zenuw en drie handspieren in de arm , heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, meerdere althans één ke(e)r(en) te steken in de linkerarm van die [slachtoffer] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Zware mishandeling.
Beroep noodweer
5.1.2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever. De aangever was namelijk de woning van de verdachte binnengedrongen en heeft de verdachte mishandeld door hem te slaan met een ijzeren balk die achter de voordeur stond. Na duwen en trekken aan deze balk, waarbij de verdachte volgens zijn verklaring ter terechtzitting door de aangever in de gang tegen de deur van de wc werd geduwd, zag de verdachte geen andere keuze dan zich te verdedigen met een mes. De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat als gevolg hiervan een grote plas bloed in de gang van zijn woning is aangetroffen.
5.1.3
Beoordeling door de rechtbank
Zowel de aangever als zijn partner hebben verklaard dat de verdachte, toen hij bij de voordeur kwam, met een stok (naar later bleek een metalen staaf) gelijk dreigend en agressief was naar de partner van de aangever. Toen de verdachte een slaande beweging maakte met de metalen staaf richting de partner van de aangever, heeft de aangever de metalen staaf met zijn rechterhand vastgepakt. Op dat moment maakte de verdachte een stekende beweging richting de aangever die deze probeerde af te weren met zijn linkerarm. Op een geluidsfragment is de stem van de aangever te horen die zegt “
Sla dan. Ja je ken slaan. Sla dan!”, waarna de aangever zegt: “
Nooit doen zo tegen me. Nooit zo'n ding tegen mij aanzetten”. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte degene is geweest die als eerste richting de aangever heeft uitgehaald met de metalen staaf.
Op de drempel en de stoep van de woning maar met name buiten de woning van de verdachte zagen de verbalisanten bloed liggen en het bloedspoor op straat liep tot en met de woning van de partner van de aangever. Hieruit leidt de rechtbank af dat de aangever op de drempel/stoep van de woning door de verdachte is gestoken met een mes in zijn linkerarm en niet in de gang van de woning van de verdachte. Op het mes maar óók op de metalen staaf is bloed van de aangever aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de verdachte geschetste andersluidende toedracht niet aannemelijk geworden. Nu het de verdachte is geweest die de fysieke aanval is begonnen en de aangever voor zijn woning dan wel op de drempel van zijn woning met een mes heeft gestoken, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.4 Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert op dat het bewezen feit ook strafbaar is.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door tijdens een confrontatie de aangever met een scherp mes in zijn linker onderarm te steken. Als gevolg hiervan zijn er spieren en een zenuw beschadigd, waar de aangever tot op heden nog last van heeft. De aangever heeft chronisch pijn en functieverlies van zijn hand. De verdachte heeft aan het lichaam van de aangever blijvende schade aangericht en heeft de lichamelijke integriteit van de aangever ernstig aangetast. Het geweld geschiedde bovendien in het openbaar, rondom de voordeur van zijn woning, en dit versterkt gevoelens van onveiligheid en onrust in de buurt. Dat de gebeurtenis impact heeft gehad op de aangever, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 december 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Gezien het feit dat er geen aanwijsbare probleemgebieden in de leefsituatie van de verdachte naar voren zijn gekomen, hij geen hulpvragen heeft en de verwachting is dat de leerbaarheid beperkt wordt ingeschat op basis van zijn leeftijd en vergeetachtigheid, ziet de reclassering
geen aanknopingspunten voor een begeleidingscontact. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de gevorderde leeftijd van de verdachte (73 jaar). Voorts betrekt de rechtbank in strafmatigende zin dat in onderhavige zaak de redelijke termijn is overschreden. Het feit heeft plaatsgevonden op 13 september 2022 en de verdachte is diezelfde dag aangehouden en vervolgens op 14 september 2022 in verzekering gesteld. Tot aan dit vonnis is derhalve een periode van verstreken van ruim twee jaar en vier maanden, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Ook is de verdachte, sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 28 oktober 2022, niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte een substantieel lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een groot deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan 135 dagen voorwaardelijk, passend en geboden, zodat de verdachte na aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht (45 dagen), niet terug de gevangenis in hoeft. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.565,08 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij dient met betrekking tot de materiele schade te worden toegewezen ter hoogte van € 218,19 (reiskosten € 64,20, kleding € 79,99 en schoonmaakkosten € 74,-). Het gevorderde bedrag voor immateriële schade ter hoogte van 15.000,- is gelet op de aard van het letsel redelijk en billijk. Dit bedrag dient dan ook in zijn geheel te worden toegewezen. Het totale bedrag ter hoogte van € 15.218,19 dient te worden toegewezen inclusief de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het beroep op noodweer dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade – bestaande uit vergoeding van reiskosten naar de verschillende hulpverleners, zoals het ziekenhuis, huisarts en de pijnpoli – voldoende aannemelijk is gemaakt en in zodanig verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering ter hoogte van € 64,20 voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de kostenpost ‘schade aan kleding’ acht de rechtbank aannemelijk dat door het handelen van verdachte de jas en de shirt van de benadeelde partij ter hoogte van respectievelijk € 100,- en € 20,- beschadigd zijn geraakt. De rechtbank acht dit deel (€120,- x 66,66 %) ter hoogte van € 79,99 voor toewijzing vatbaar. Het overige gedeelte (beschadiging aan broek, schoenen van de benadeelde partij en schoenen van partner) komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze post naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd en op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit.
Als productie vier van de vordering is gevoegd een verklaring van partner van de benadeelde partij, [persoon A] , waaruit blijkt dat zij samen met haar dochter en vriendin in totaal 5 uur hebben besteed aan het schoonmaken van de hal, woonkamer, trap en badkamer en dat zij hiervoor schoonmaakmiddelen hebben aangeschaft. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat deze schoonmaakkosten zijn gemaakt naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit. Uit het dossier blijkt dat het bloedspoor van de woning van de verdachte naar de woning van de partner van de benadeelde partij liep en dat de benadeelde partij aldaar met zijn bloedende verwonding (kort) heeft verbleven alvorens hij naar het ziekenhuis is gegaan. Deze post ter hoogte van € 100,- dient dan ook te worden toegewezen.
Dit ligt echter anders voor het onderdeel “huishoudelijke ondersteuning” voor twee weken ter hoogte van €148,-. Dit is onderbouwd met een verwijzing naar de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad. De rechtbank acht dit deel van het verzoek niet voor toewijzing vatbaar, nu de benadeelde partij ten tijde van het doen van de aangifte en ook blijkens de overgelegde medische stukken niet stond ingeschreven op het adres van zijn partner en voorts ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij samenwoonden en daarmee een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, in die zin dat de benadeelde partij voorafgaand aan het incident werkzaamheden in het huishouden van zijn partner deed die hij na het incident niet meer kon verrichten.
De post ‘nader te onderbouwen kosten’ ter hoogte van € 3000,- dient afgewezen te worden nu deze niet is onderbouwd.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande daarom in totaal een bedrag aan materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 244,19. Het gevorderde bedrag van € 3.000,- wordt afgewezen en het overige deel wordt niet ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Tevens heeft de benadeelde partij een vergoeding verzocht voor immateriële schade ter hoogte van € 15.000,-. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij zowel fysieke als psychische schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Door de handelingen van de verdachte heeft de benadeelde partij tot op heden last van chronische pijn en functieverlies van zijn linkerhand (dominante hand). De benadeelde partij staat tot op heden nog onder behandeling bij de polikliniek Pijngeneeskunde en gebruikt pijnstillende medicatie. Ook heeft de benadeelde partij nog last van gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op vergelijkbare zaken en zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW en op basis van de huidige onderbouwing naar maatstaven van billijkheid schatten op € 5.000,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Tevens heeft de rechtbank in dit verband acht geslagen op het feit dat uit de medische stukken de (pijn)klachten die de benadeelde partij thans ervaart, ook voor een deel samenhangen met een ongeval dat eerder heeft plaatsgevonden en derhalve los staat van het onderhavig bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 september 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.244,19 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van honderdtachtig (180) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
honderdvijfendertig (135) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee (2) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.244,19 (zegge: vijfduizend tweehonderdvierenveertig euro en negentien cent), bestaande uit € 244,19 aan materiële schade en € 5000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij gevorderde € 3.000,- aan materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.244,19 (hoofdsom, zegge: vijfduizend tweehonderdvierenveertig euro en negentien cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.244,19niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
61 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 13 september 2022, te Rotterdam, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere althans één
ke(e)r(en) richting het hart, althans richting (een) vita(a)l(e) de(e)l(en), althans
richting het lichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken en/of heeft geslagen en/of
-(tijdens het afweren) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
meerdere althans een ke(e)r(en) die [slachtoffer] in zijn (linker) arm heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere althans een
ke(e)r(en) richting/in/op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft
gestoken en/of heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 13 september 2022, te Rotterdam, althans in Nederland
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere althans een doorgesneden
/beschadigde (elleboog)zenuw(en)
en/of drie, althans een handspier(en)en/of meerdere althans één steekwond(en) in/op de arm en/of hoofd, althans lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere althans één ke(e)r(en) te steken en/of te slaan op/in/tegen de (linker)arm en/of het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2022 te Rotterdam, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere althans één
ke(e)r(en) richting het hart, althans richting (een) vita(a)l(e) de(e)l(en), althans
richting het lichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken en/of heeft geslagen en/of
-(tijdens het afweren) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
meerdere althans een ke(e)r(en) die [slachtoffer] in zijn (linker) arm heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, meerdere althans een ke(e)r(en) richting/in/op/tegen het hoofd
althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of te heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.