ECLI:NL:RBROT:2025:5225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/1422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over naheffingsaanslag parkeerbelasting in Rotterdam

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan een bedrijf was opgelegd. De heffingsambtenaar had op 27 april 2022 een naheffingsaanslag opgelegd, welke door de eiser werd betwist. De uitspraak op bezwaar van 22 december 2023 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 februari 2025 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld, waaronder de constatering van een parkeercontroleur dat een auto zonder betaling geparkeerd stond. De eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen had geleverd om de gemachtigde te horen. Ook werd betwist of de parkeercontroleur bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet had geschonden en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een te hoog bedrag had nageheven. De rechtbank verlaagde de naheffingsaanslag naar € 67,50, rekening houdend met het gereduceerde tarief voor de eerste dertig minuten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: S.J.J.G. Fernandes),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. T. Khidous-Harit).

Procesverloop

1. Met het besluit van 27 april 2022 heeft de heffingsambtenaar aan [naam bedrijf] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 22 december 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 april 2022 ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 12 februari 2025 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Feiten

2. Op 14 april 2022 om 17:32 uur heeft een parkeercontroleur met verbalisantnummer [nummer] geconstateerd dat een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd stond aan de Schiedamseweg in Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

Hoorplicht
3. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden omdat hij, ondanks zijn verzoek daartoe, in bezwaar niet is gehoord. Eiser verzoekt de rechtbank de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar.
3.1.
Een belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek. [1] Als om een hoorzitting is verzocht, moet de heffingsambtenaar voldoende inspanningen leveren om dat mogelijk te maken. [2]
3.2.
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiser vier keer per brief uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting. In de uitnodigingen stond steeds vermeld dat als de gemachtigde een fysieke hoorzitting op prijs stelde, hij dat kenbaar kon maken. De gemachtigde heeft niet op deze brieven gereageerd.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht niet geschonden. De heffingsambtenaar heeft voldoende inspanningen verricht om een hoorzitting mogelijk te maken. In deze omstandigheden had de gemachtigde kenbaar moeten maken dat hij prijs stelde op een fysieke hoorzitting. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige gronden
4. Eiser betoogt dat de parkeercontroleur niet bevoegd was controlehandelingen te verrichten namens de heffingsambtenaar en vervolgens de naheffingsaanslag op te leggen. Daarom zou sprake zijn van schending van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt anders. De naheffingsaanslag is niet opgelegd door de parkeercontroleur, maar door de heffingsambtenaar. De parkeercontroleur met verbalisantnummer [nummer] is aangesteld als medewerker fiscale controle. Medewerkers fiscale controle zijn bevoegd de bedoelde controlehandelingen te verrichten. [3] Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van parkeren. Het is niet uitgesloten dat eiser zich onder het winkelend publiek rondom de auto bevond. De rechtbank oordeelt anders. Uit de foto’s van de scanauto blijkt dat een auto met kenteken [kenteken] zonder inzittenden, met gesloten deuren en gedoofde lichten stil stond in een parkeervak aan de Schiedamseweg. Daarmee is aannemelijk dat sprake is van parkeren. De heffingsambtenaar hoefde niet te onderzoeken of eiser zich onder het winkelend publiek rondom de auto bevond. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser betoogt dat onvoldoende kenbaar was dat hij parkeerbelasting moest betalen. De Schiedamseweg is volgens eiser niet rechtsgeldig aangewezen als straat waar parkeerbelasting moet worden betaald. De rechtbank oordeelt anders. Op 39 meter van de plaats waar eiser de auto heeft geparkeerd, stond een parkeerautomaat. Eiser had daarom moeten weten dat hij parkeerbelasting moest betalen. De straten waarop de parkeerbelasting van toepassing is, worden vermeld in het Tarievenoverzicht straatparkeren Rotterdam 2022. [5] De Schiedamseweg is daarin vermeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Stop & Shop-tarief
7. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar een te hoog bedrag heeft nageheven. Voor de Schiedamseweg geldt een
Stop & Shop-tarief van € 0,10 voor het eerste half uur en daarna € 1,80 per uur. De heffingsambtenaar is uitgegaan van een parkeerduur van een uur en had daarom slechts € 1,00 mogen naheffen in plaats van € 1,80.
7.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 20 februari 2025. [6] Als de heffingsambtenaar kiest voor het forfaitair naheffen over de parkeerduur van een uur, betekent dat er vanuit wordt gegaan dat er zestig minuten is geparkeerd. Dan kan alleen de nog verschuldigde parkeerbelasting voor zestig minuten op de parkeerlocatie worden nageheven. In dit geval heeft de heffingsambtenaar een aanslag opgelegd voor de parkeerduur van een uur tegen het reguliere parkeertarief. Hij heeft niet gesteld dat er langer dan een uur is geparkeerd. Dit maakt dat de heffingsambtenaar het verkeerde tarief in de naheffingsaanslag heeft toegepast. De heffingsambtenaar heeft dit in de uitspraak op bezwaar niet onderkend en die is dus in zoverre onjuist. [7]
Redelijke termijn
8. Eiser heeft op 11 februari 2025 verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de beroepsprocedure bij de rechtbank van twee jaar.
8.1.
Belastingzaken moeten binnen een redelijke termijn worden berecht. Als uitgangspunt is de redelijke termijn twee jaar, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar tot de uitspraak van de rechtbank. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, tenzij het financiële belang bij de procedure zeer gering is. [8]
8.2.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 9 juni 2022. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn met 10 maanden en 16 dagen overschreden. Eiser heeft niet gesteld dat het financiële belang bij de procedure meer dan € 1.000,- bedraagt. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [9] Eiser heeft geen recht op een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat de uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. De uitspraak op bezwaar wordt daarom vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de naheffingsaanslag te verlagen naar een bedrag waarbij rekening is gehouden met het gereduceerde tarief voor de eerste dertig minuten. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. [10]
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 777,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het een parkeerbelastingzaak betreft van gemiddeld belang en complexiteit. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 67,50;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 777,-.
  • wijst het verzoek tot vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ben Larbi, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Hof Den Haag 23 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2420, r.o. 5.2.2.
3.Artikel 3 van het Besluit mandaat en machtiging belasting- en WOZ-bevoegdheden Rotterdam 2021 en artikel 1 van het Ondermandaat heffing en uitvoering Parkeerbelasting 2021.
4.HR 10 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:639.
5.Artikel 7 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam.
6.Rb. Rotterdam 20 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4756.
7.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
8.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
9.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.3.
10.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
11.Hof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2158.