Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon A] ,
[persoon B],
1.Het procesverloop
- het tussenvonnis van 11 maart 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de aanvullende producties 18 en 19 van [afkorting naam instelling] ;
- de akte wijziging van eis, tevens overlegging producties van eisers;
- de akte eiswijziging van [afkorting naam instelling] ;
- de mondelinge behandeling van 14 april 2025;
- de pleitnota’s van de beide advocaten.
2.De verdere beoordeling
inleiding
langdurige bewustzijnsstoornis(LBS). Sinds 19 maart 2024 verblijft [persoon C] in een verpleeghuis van [afkorting naam instelling] . Hier ontvangt hij zorg in het kader van
langdurige intensieve neurorevalidatie(LIN). Dit vindt plaats op basis van een zorgovereenkomst, die is aangegaan voor bepaalde tijd met als einddatum 31 juli 2025. Bij brief van 3 september 2024 heeft [afkorting naam instelling] de overeenkomst tussentijds opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn tot uiteindelijk 15 februari 2025. De opzegging is gebaseerd op – heel kort samengevat – wangedrag van de moeder. Voorafgaande aan die opzegging had [afkorting naam instelling] al een bezoekregeling vastgesteld, op grond waarvan de curatoren slechts beperkt toegang hadden tot [persoon C] . Met deze procedure willen de curatoren bereiken dat [afkorting naam instelling] de zorg voor [persoon C] voortzet en ook dat de beperkingen op grond van de vastgestelde bezoekregeling van tafel gaan. [afkorting naam instelling] wil juist bereiken dat de curatoren worden gedwongen om mee te werken aan de overplaatsing van [persoon C] naar een andere instelling.
Meldingen Incidenten Medewerker(MIM’s) die [afkorting naam instelling] aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter heeft beslist dat deze beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is. Omdat [afkorting naam instelling] heeft volhard bij de door haar gewenste beperking van de kennisneming, heeft de voorzieningenrechter de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een andere voorzieningenrechter.
revalidatienaar
wonen. Ter zitting hebben de curatoren verklaard dat zij onderkennen dat het verblijf van [persoon C] in het verpleeghuis van [afkorting naam instelling] daarom hoe dan ook per 31 juli 2025 tot een einde komt, ook als de opzegging wordt weggedacht. Ook hebben zij verklaard dat zij inmiddels met twee instellingen contact hebben, waarvan de ene zeker en de andere onder bepaalde voorwaarden plek voor [persoon C] beschikbaar kan maken. In zoverre bestaat tussen partijen dus geen verschil van inzicht (meer) over de uiterlijke vertrekdatum van [persoon C] . Gelet op het conflict dat tot dit kort geding heeft geleid, heeft [afkorting naam instelling] naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel belang bij een voorziening die deze vertrekdatum zeker stelt.