In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerster] over een ontslag op staande voet. [verzoekster] was sinds 13 september 2023 in dienst bij [verweerster] als receptioniste/administratief medewerker. Na een ziekmelding op 13 december 2024 heeft [verweerster] [verzoekster] op 3 januari 2025 op staande voet ontslagen, met als redenen onder andere het opstellen van een factuur onder de naam van een collega en het niet vertellen van de waarheid. [verzoekster] betwistte de verwijten en verzocht om vernietiging van het ontslag en om betaling van achterstallig loon en vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, waardoor het ontslag niet rechtsgeldig was. [verweerster] werd veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, vakantiegeld en de waarde van opgebouwde vakantiedagen. De kantonrechter overwoog dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de spanningen op de werkvloer, meebrachten dat het ontslag niet gerechtvaardigd was. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.