ECLI:NL:RBROT:2025:5730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/685130 / HA ZA 24-746
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van saldo op kredietfaciliteit en verjaring in civiele procedure tussen ING Bank en gedaagde

In deze civiele procedure vordert ING Bank betaling van een saldo op een kredietfaciliteit van € 31.416,19 van de gedaagde, die eerder een zakelijke kredietovereenkomst had afgesloten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere met het argument dat de vordering is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kredietfaciliteit in 2010 is beëindigd en dat er sindsdien meerdere stuitingsexploten zijn betekend. De rechtbank oordeelt dat de vordering niet is verjaard, omdat de stuitingen tijdig en rechtsgeldig zijn uitgevoerd. ING Bank heeft echter niet voldaan aan haar stelplicht om de vordering voldoende te onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank wijst de vordering van ING Bank af, evenals de nevenvorderingen, en veroordeelt ING Bank in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685130 / HA ZA 24-746
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P.C. Nieuwenhuizen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], voorheen handelende onder de [handelsnaam] ,
wonend in [plaats 1] , [gemeente 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. van der Wijngaart te Rotterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk ING Bank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van 25 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 25 oktober 2024, met een oproep voor de mondelinge behandeling;
  • de zittingsagenda van 9 januari 2025;
  • de akte vermeerdering eis van ING Bank;
  • de aanvullende productie 10 [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 20 februari 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Nieuwenhuizen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Wijngaart.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat er vonnis gewezen zal worden.

2.De feiten

2.1.
Op 3 juli 2007 heeft [gedaagde] ten behoeve van zijn eenmanszaak [bedrijf] met ING Bank een zakelijke kredietovereenkomst (MKB Werkkapitaal) gesloten, met [nummer] (hierna: de kredietovereenkomst). Op de kredietovereenkomst zijn onder meer de Algemene bepalingen van kredietverlening en de Algemene (Bank)Voorwaarden van toepassing.
2.2.
De eenmanszaak is in 2007/2008 gestaakt. [gedaagde] is in 2008 in loondienst gaan werken.
2.3.
Per juli 2008 heeft [gedaagde] de onverdeelde helft van de eigendom van de woning aan [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de woning) van zijn partner overgenomen en is de hypothecaire geldlening bij ING Bank geheel op zijn naam overgeschreven.
2.4.
[gedaagde] is in maart 2009 voor een project vertrokken naar de Oekraïne.
2.5.
[gedaagde] heeft zich per 19 september 2009 laten inschrijven op een adres te [plaats 3] , Oekraïne. Hij heeft aan de [gemeente 2] , waar hij toen in de basisadministratie stond ingeschreven, een verzoek tot uitschrijving gedaan. Per 4 februari 2011 heeft de [gemeente 2] [gedaagde] ambtshalve uitgeschreven.
2.6.
Per brief van 28 januari 2010 heeft Vesting Finance, de incassogemachtigde van ING Bank, de kredietfaciliteiten opgezegd en [gedaagde] gesommeerd een bedrag van € 31.416,19 aan te zuiveren voor 11 maart 2010.
2.7.
ING Bank heeft voor de onder 2.6 bedoelde vordering aan [gedaagde] stuitingsexploten betekend op:
- 9 april 2010, betekend aan het [adres 1] te [plaats 2] ;
- 31 oktober 2012, openbaar betekend;
- 2 december 2014, betekend aan het [adres 2] te [plaats 4] ;
- 13 december 2016, betekend aan het [adres 2] te [plaats 4] ;
- 19 mei 2021, betekend aan het [adres 3] te [plaats 1] .
2.8.
In 2011 is de woning executoriaal onderhands verkocht.

3.Het geschil

3.1.
ING Bank vordert na eisvermeerdering - om, zakelijk weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan ING Bank te betalen een bedrag van € 31.416,19, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering van ING Bank, met veroordeling van ING Bank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

vordering en eisvermeerdering

4.1.
ING Bank grondt haar vordering op nakoming door [gedaagde] van zijn verbintenis uit de kredietovereenkomst tot terugbetaling van het aan [gedaagde] uitgeleende bedrag.
4.2.
ING Bank heeft haar eis vermeerderd in die zin dat zij na verwijzing van de zaak naar team handel en haven van de rechtbank een hoofdsom vordert van € 31.416,19 in plaats van € 12.500,00. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. [gedaagde] voert aan dat hij geen gelegenheid meer heeft gehad daar voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk op te reageren en behoudt zich het recht daarop voor, voor zover de rechtbank hem die gelegenheid biedt. Verder blijkt de vermeerderde vordering niet uit de door ING Bank bij akte vermeerdering overgelegde producties.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling voldoende verweer kunnen voeren tegen deze eisvermeerdering, waarvan de grondslag dezelfde is als de oorspronkelijke vordering. De rechtbank acht de eisvermeerdering daarmee niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal derhalve de vermeerderde eis beoordelen.
verjaring
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering is verjaard. Daartoe heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft de sommatiebrief van 28 januari 2020 nooit ontvangen, evenmin als de stuitingsexploten en de verdere door ING Bank als haar productie 5 in het geding gebrachte correspondentie. Het exploot van 9 april 2010 is betekend aan het [adres 1] te [plaats 2] . Daar was [gedaagde] toen niet meer woonachtig en dat was ING Bank ook bekend. Ook het woonadres van [gedaagde] in de Oekraïne was ING Bank bekend. Er is geen afschrift van het exploot naar het woonadres van [gedaagde] in de Oekraïne gestuurd. Het exploot van 31 oktober 2012 is openbaar betekend, maar er is geen afschrift verzonden naar het woonadres van [gedaagde] in de Oekraïne. Bovendien is de vordering op grond van artikel 11.1 en sub f van de Algemene bepalingen al opeisbaar geworden in 2008, toen [gedaagde] met de eenmanszaak is gestopt en in loondienst is gaan werken.
4.5.
ING Bank heeft hier het volgende tegen aangevoerd. De kredietfaciliteit is bij brief van 28 januari 2010 beëindigd en de uitstaande kredietsom is opeisbaar gesteld. In de daarop volgende jaren is de vordering op meerdere momenten gestuit, onder meer door het laten betekenen van meerdere stuitingsexploten (vgl. 2.7). Behoudens het openbaar betekende exploot, zijn alle exploten steeds betekend op het adres waar [gedaagde] ten tijde van de respectieve betekeningen volgens de basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven. ING Bank is door [gedaagde] niet geïnformeerd over een adres in de Oekraïne noch over een e-mailadres waarop hij bereikbaar was. In het kader van de betekening van het exploot in 2014 is Vesting Finance bekend geworden met het nieuwe adres van [gedaagde] ( [adres 2] te [plaats 4] ). Bij die gelegenheid heeft Vesting Finance ook het telefoonnummer van [gedaagde] gekregen. Later, tijdens een telefonisch onderhoud in maart 2015, heeft [gedaagde] ook zijn e-mailadres aan Vesting Finance doorgegeven.
4.6.
Op grond van artikel 3:307 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van ING Bank op [gedaagde] niet verjaard. Met ING Bank is de rechtbank van oordeel dat de vordering opeisbaar is geworden met het opzeggen van de kredietfaciliteit per brief van 28 januari 2010. Nadien zijn tot aan de datum van dagvaarden steeds tijdig en rechtsgeldig stuitingsexploten betekend.
4.8.
Het eerste stuitingsexploot is betekend op het adres waar [gedaagde] toentertijd in de basisadministratie stond ingeschreven. Voor zover juist is dat [gedaagde] , zoals hij heeft aangevoerd, door een administratieve fout van de gemeente ook na zijn verzoek tot uitschrijving nog enige tijd op dit adres geregistreerd is gebleven, dient dat in ieder geval niet voor rekening van ING Bank te komen. [gedaagde] heeft onvoldoende weersproken dat ING Bank niet met zijn adres in de Oekraïne bekend was en pas eind 2014/begin 2015 zijn telefoonnummer en e-mailadres heeft vernomen. Het is ook in beginsel aan [gedaagde] om ING Bank van zijn verblijfplaats en overige contactgegevens op de hoogte te houden. Het kan ING Bank daarom niet verweten worden dat zij voordien geen afschriften van correspondentie en de stuitingsexploten (uit 2010 en 2012) naar [gedaagde] in de Oekraïne heeft gezonden. De exploten uit 2014 en 2016 zijn betekend aan het adres van de ouders van [gedaagde] , waarvan hij op de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat hij dit als postadres gebruikte. Het exploot van 2021 tot slot is betekend op het eigen (huidige) adres van [gedaagde] in Nederland.
openstaand saldo
4.9.
Ter onderbouwing van de vordering heeft ING Bank uitdraaien uit haar interne systeem overgelegd waaruit het saldoverloop op de betaalrekening blijkt in de periode 1 april 2009 - 24 december 2009 en uitdraaien waaruit het debetsaldo op de betaalrekening, almede de uitstaande kredietsom van de leningen, blijken per 26 januari 2010. Over meer stukken beschikt ING Bank niet meer.
4.10.
[gedaagde] betwist dat de vordering van ING Bank uit hoofde van de kredietovereenkomst nog bestaat. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. In 2008/2009 heeft [gedaagde] een project aangenomen. Daar is hij voor betaald en met dat geld heeft hij het negatieve saldo op de kredietfaciliteit afgelost. Het is voor [gedaagde] lastig de vordering nauwkeurig te betwisten, omdat ING Bank nauwelijks onderliggende stukken in het geding heeft gebracht en de bedrijfsadministratie van [gedaagde] zelf zoek is geraakt bij de verhuizing van zijn accountant.
4.11.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. De bank voert in de relatie met de cliënt de administratie en van de bank mag, gelet op het bepaalde in artikel 2:10 BW, worden verwacht dat zij de op het rekeningverloop van haar cliënten betrekking hebbende stukken (waaronder bijvoorbeeld bankafschriften en overschrijvingskaarten) gedurende de wettelijk termijn bewaart [1] .
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de Algemene Voorwaarden (artikel 11) een door de bank getekend uittreksel van haar administratie tegenover de cliënt tot volledig bewijs strekt, behoudens door de client geleverd tegenbewijs. Dit artikel betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat ING Bank in de omstandigheden van deze zaak zou kunnen volstaan met het noemen van het volgens haar verschuldigde bedrag zoals dat uit haar interne systeem blijkt. Het artikel moet mede worden gezien in het licht van artikel 2 van de Algemene voorwaarden, inhoudende dat de bank bij de uitvoering van alle opdrachten van haar cliënten de nodige zorgvuldigheid in acht zal nemen en daarbij naar beste vermogen met hun belangen rekening zal houden. Dat brengt mee dat opgave doen van het door de client verschuldigde bedrag ook betekent dat dit bedrag verantwoord moet worden door het voor de cliënt inzichtelijk te maken en te adstrueren en te specificeren, zodat de cliënt de juistheid daarvan kan controleren. Pas dan is de cliënt immers zijnerzijds in staat de eventuele juistheid van het te betalen bedrag aan te tonen [2] .
4.13.
Tegen deze achtergrond had van ING Bank verwacht mogen worden dat zij haar vordering met meer stukken had onderbouwd dan enkel een uitdraai uit haar interne systeem. Uit deze uitdraai is het verloop van de kredietrekening (de momenten waarop er opnames en aflossingen zijn geweest) niet op te maken. Ook is niet duidelijk of, en zo ja, welk contact er tussen ING Bank en [gedaagde] in dit verband is geweest. Gelet op de hiervoor genoemde administratieplicht van ING Bank en omdat ING Bank de verjaring ook steeds heeft gestuit met het oog op het instellen van een rechtsvordering, mocht van ING Bank worden verwacht dat zij haar administratie had bewaard totdat die rechtsvordering was ingesteld. In ieder geval hadden er bankafschriften aanwezig moeten zijn waarmee het verloop op de kredietrekening aangetoond had kunnen worden. Het ontbreken van administratie is in dit geval extra van belang, omdat [gedaagde] , zoals hij onweersproken heeft gesteld, niet meer beschikt over zijn eigen bedrijfsadministratie.
4.14.
ING Bank heeft aldus niet aan haar stelplicht voldaan. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal bij gebrek aan deugdelijke grondslag worden afgewezen.
4.15.
De daarvan afhankelijke nevenvorderingen (wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten) zullen eveneens worden afgewezen.
verrekening
4.16.
Aan het beroep van [gedaagde] op verrekening met door hem geleden schade in verband met de executoriale verkoop van de woning komt de rechtbank niet meer toe. Dit beroep is gedaan onder de voorwaarde dat de vordering van ING Bank toewijsbaar is. Deze voorwaarde is niet vervuld.
proceskosten
4.17.
ING Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris advocaat €
1.572,00(2,0 punten* × tarief € 786,00)
Totaal € 1.659,00
* conclusie van antwoord (1) en mondelinge behandeling (1)
4.18.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt ING Bank in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.659,00,
5.3.
veroordeelt ING Bank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING Bank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
[2111/1918]

Voetnoten

1.vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 oktober 2005, r.o. 4.7 (JOR 2006, 71)
2.vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 februari 2001, r.o. 4.6 (ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0452)