ECLI:NL:RBROT:2025:5744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
11511561 CV EXPL 25-1814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en kostenvergoeding na onrechtmatige daad door treintje rijden in parkeergarage

In deze zaak heeft Q-Park Operations B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens het zogenaamde 'treintje rijden' in een parkeergarage. Q-Park beschuldigt [gedaagde] ervan zonder te betalen de parkeergarage te hebben verlaten door dicht achter een andere auto onder de slagboom door te rijden. Q-Park vordert een bedrag van € 58,00 voor een verloren parkeerkaart, € 373,81 aan schadevergoeding, rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 64,77. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kentekenhouder, [gedaagde], vermoedelijk de bestuurder was op het moment van de overtreding. Ondanks de betwisting door [gedaagde] dat haar neef de bestuurder was, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] niet in staat is geweest dit vermoeden te weerleggen. De kantonrechter heeft de vordering van Q-Park toegewezen, waarbij [gedaagde] aansprakelijk is gesteld voor de gevolgen van het 'treintje rijden'. De kantonrechter heeft ook de incassokosten en wettelijke rente toegewezen, evenals de proceskosten, omdat [gedaagde] ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11511561 CV EXPL 25-1814
datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Q-Park Operations B.V.,
vestigingsplaats: Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Q-Park’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 januari 2025, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • de conclusie van repliek en een daarbij gedeponeerde usb-stick met video-opnamen.
1.2.
[gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om op de rolzitting van 1 april 2025 schriftelijk of mondeling te reageren op de nadere stellingen van Q-Park in de conclusie van repliek.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Q-Park beschuldigt [gedaagde] van het zogenaamde “treintje-rijden”, het dicht achter een andere auto onder de slagboom door rijden om zo de parkeergarage te verlaten zonder te betalen. Q-Park eist een bedrag van € 58,00 (het tarief voor een verloren parkeerkaart) en
€ 373,81 aan schadevergoeding. Daarnaast eist Q-Park rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 64,77. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, dan wel dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de parkeergarage te verlaten zonder geldig uitrijkaartje.
2.2.
[gedaagde] betwist de vordering van Q-Park. Gesteld wordt dat haar neef, [naam] , op dat moment de bestuurder was van de auto.
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van Q-Park toe. Dat betekent dat [gedaagde] de hoofdsom en bijkomende kosten moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
Uitgangspunt: de kentekenhouder wordt vermoed de bestuurder te zijn
2.4.
Q-Park exploiteert en beheert een groot aantal parkeeraccommodaties in Nederland. Q-Park heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in strijd met de parkeerovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden heeft gehandeld. [gedaagde] betwist dat zij een parkeerovereenkomst met Q-Park heeft gesloten. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat tussen partijen een parkeerovereenkomst tot stand is gekomen, liggen bij Q-Park (artikel 150 Rv).
2.5.
Door een parkeergarage van Q-Park binnen te rijden, komt er een overeenkomst tot stand tussen Q-Park en de bestuurder. Dit gebeurde ook op 30 september 2024 tussen Q-Park en de bestuurder bij de parkeergarage ‘Rotterdam – Fenix’. In beginsel wordt ervan uitgegaan dat de kentekenhouder de bestuurder is geweest toen het ‘treintje rijden’ plaatsvond.
2.6.
Op de door Q-Park in het geding gebrachte usb-stick is te zien dat een Citroën type DS3 met kenteken [kenteken] genoemde parkeergarage verlaat. Bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) staat dit kenteken op naam van [gedaagde] geregistreerd. Hier geldt dan het rechtsvermoeden dat [gedaagde] de bestuurder is geweest op 30 september 2024.
[gedaagde] is niet geslaagd in het weerleggen van dit vermoeden
2.7.
Het is vervolgens aan [gedaagde] dit vermoeden te weerleggen. [gedaagde] heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter niet gedaan. [gedaagde] heeft gesteld dat [naam] die dag bestuurder was. Op de zitting van 28 januari 2025 is [naam] samen met [gedaagde] verschenen voor de kantonrechter en heeft hij dat ook verklaard.
2.8.
Het standpunt van [gedaagde] dat niet zij, maar [naam] , de bestuurder was van haar auto op 30 september 2024, toen de auto de parkeergarage van Q-park verliet, heeft Q-park op haar beurt bij repliek weersproken. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van Q-park bij repliek dat zij het ongeloofwaardig acht dat [gedaagde] niet de bestuurder was, omdat [gedaagde] dit standpunt pas naar aanleiding van de dagvaarding in deze procedure heeft ingenomen en niet heeft gereageerd op de brieven die Q-Park in de buitengerechtelijke fase aan haar heeft gestuurd. Naar het oordeel van de kantonrechter vraagt deze reactie van Q-Park op zijn minst om een nadere onderbouwing van het standpunt van [gedaagde] dat zij niet degene was die haar auto bestuurde. [gedaagde] heeft echter helemaal niet meer gereageerd op de stellingen in de conclusie van repliek. Daarmee wordt haar verweer als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd gepasseerd. Dit heeft tot gevolg dat er in rechte van wordt uitgegaan dat de betreffende parkeerovereenkomst tot stand is gekomen tussen Q-park en de kentekenhoudster, [gedaagde] zelf.
2.9.
[gedaagde] heeft niets gesteld over het ‘treintje rijden’ en zij heeft ook niet betwist dat dit heeft plaatsgevonden met haar voertuig op 30 september 2024. De door Q-park aangeleverde beelden zijn zeer duidelijk. Het staat dan ook vast dat dit ‘treintje rijden’ heeft plaatsgevonden.
[gedaagde] moet het tarief voor een verloren parkeerkaart (€ 58,00) en de aanvullende schadevergoeding (€ 373,81) betalen
2.10.
[gedaagde] is conform de parkeerovereenkomst aansprakelijk voor de gevolgen van het ‘treintje rijden’. De algemene voorwaarden van Q-Park verbinden daaraan de door Q-Park gestelde consequenties. Nu de overeenkomst is gesloten met een consument moet de kantonrechter ambtshalve – dus zonder dat daarop door partijen een beroep wordt gedaan – onderzoeken of een beroep wordt gedaan op oneerlijke bedingen in de overeenkomst en/of toepasselijke algemene voorwaarden. In artikel 5.7 van de algemene voorwaarden van Q-Park is geregeld dat als iemand zonder te betalen door “treintje rijden” de parkeerfaciliteit verlaat, deze het vastgestelde tarief “verloren kaart” moet betalen en een aanvullende schadevergoeding. De kantonrechter vindt deze bepaling niet oneerlijk. Het is vanzelfsprekend dat Q-park maatregelen wil nemen om het “treintje rijden” te voorkomen. Niet alleen omdat dit haar geld kost, maar ook omdat deze manier van uitrijden tot gevaarlijke situaties kan leiden. De hoogte van de schadevergoeding staat in verhouding tot de kosten die Q-park in dit kader maakt. De gevorderde bedragen van € 58,00 (het tarief voor een ‘verloren kaart’) en € 373,81 (aanvullende schadevergoeding) zijn daarom toewijsbaar.
[gedaagde] moet incassokosten van € 64,77 betalen
2.11.
De incassokosten van € 64,77 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.12.
Q-park vordert wettelijke rente. De kantonrechter overweegt dat, omdat de vordering is gebaseerd op wanprestatie, de wettelijke rente kan worden toegewezen vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. Dat is in dit geval na het verstrijken van de in de aanmaning van 15 oktober 2024 genoemde termijn van 16 dagen, te weten: 31 oktober 2024. De wettelijke rente wordt vanaf die datum als op de wet gegrond toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Q-Park moet betalen op € 120,78 aan dagvaardingskosten, € 135,00 aan griffierecht, € 164,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 82,00) en € 41,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 460,78. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Q-Park dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park te betalen € 496,58 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 431,81 vanaf 31 oktober 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Q-Park worden begroot op € 460,78;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
62574