ECLI:NL:RBROT:2025:5759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/10/698238 / KG ZA 25-347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan registratie van echtscheiding in Turkije

In deze zaak vordert de man dat de vrouw medewerking verleent aan de registratie van hun echtscheiding in Turkije. De echtscheiding is op 22 april 2015 uitgesproken, maar in Turkije zijn partijen nog als gehuwd geregistreerd. De man heeft een administratieve procedure gestart bij het Turkse consulaat in Nederland, maar de vrouw weigert hieraan mee te werken. De man stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij de erkenning van de echtscheiding, terwijl de vrouw aanvoert dat de man zelf het spoedeisend belang heeft gecreëerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw misbruik van recht maakt door geen medewerking te verlenen aan de Procedure. De voorzieningenrechter gebiedt de vrouw om haar medewerking te verlenen, met een dwangsom van € 25.000,00 als zij dit niet doet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/698238 / KG ZA 25-347
Vonnis in kort geding van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S. Besli te Ede,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. van Zijll te Amsterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Op 22 april 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. In Turkije, waar partijen hun huwelijk hadden laten inschrijven, staan partijen nog als gehuwd geregistreerd. De man wil de echtscheiding van partijen ook in Turkije laten registreren en is hiervoor een administratieve procedure gestart bij het Turkse consulaat in Nederland (de Procedure). De man heeft de vrouw verzocht om daaraan mee te werken, maar dat weigert de vrouw. Daarom vordert de man – kort gezegd – dat de vrouw wordt geboden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de Procedure. Volgens de man heeft hij daar een spoedeisend belang bij. De vrouw is het niet eens met de vordering van de man, omdat de man het spoedeisend belang zelf heeft veroorzaakt, en in de Procedure enkel de echtscheiding wordt erkend en niet de in de echtscheidingsbeschikking vermelde nevenvoorzieningen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de man toe. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 april 2025, met bijlage 1;
  • de bijlagen 1 tot en met 4 van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 30 april 2025;
  • de pleitnotitie van mr. Besli.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter de man op grond van artikel 22 Rv bevolen om de huwelijkse voorwaarden van partijen in het geding te brengen. De man heeft op 1 mei 2025 aan dit bevel voldaan en een toelichting gegeven op de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft bij bericht van diezelfde dag op die toelichting gereageerd. De man heeft bezwaar gemaakt tegen die reactie.

3.De beoordeling

3.1.
De man heeft tien jaar lang geen aanleiding gezien om de echtscheiding in Turkije te laten registreren. Toch is hij op 14 februari 2025 eenzijdig en zonder overleg met de vrouw de Procedure begonnen om de echtscheiding in Turkije te laten erkennen (en dus ook in Turkije te laten registreren). De Procedure kent een termijn van negentig dagen na aanvang waarbinnen alle benodigde documenten en handtekeningen in het bezit van het consulaat moeten zijn. De man heeft door het rauwelijks aanvangen van de Procedure feitelijk zijn eigen spoedeisend belang gecreëerd én de vrouw gedwongen om in korte tijd haar rechtspositie te bepalen. Dat handelen verdient niet de schoonheidsprijs. Dat geldt ook voor het feit dat de man zelf de verhinderdata van de vrouw voor dit kort geding heeft opgevraagd, terwijl dit de taak van zijn advocaat is en de aanvraag voor dit kort geding pas twintig dagen ná het opvragen van de verhinderdata is verstuurd. Tot slot lag het ook op de weg van de man om in de dagvaarding duidelijk te maken wat de concrete reden – zijn spoedeisende belang – voor erkenning van de echtscheiding via de Procedure is. Pas ter zitting heeft hij toegelicht dat hij zijn huidige vriendin ten huwelijk heeft gevraagd en dat daarin zijn belang is gelegen.
3.2.
Wat hiervoor is overwogen doet er echter niet aan af dat de vrouw misbruik van recht maakt als zij zonder goede reden geen medewerking verleent aan de erkenning van de echtscheiding van partijen via de Procedure. Daar heeft het in deze zaak alle schijn van. De voorzieningenrechter legt dit uit.
3.3.
Als onweersproken staat vast dat de Procedure sneller, eenvoudiger, minder belastend en goedkoper is voor partijen dan een reguliere gerechtelijke procedure bij de Turkse rechtbank. Dit brengt mee dat de vrouw met steekhoudende argumenten moet komen waarom zij een reguliere gerechtelijke procedure bij de Turkse rechtbank verkiest.
3.4.
De vrouw verzet zich tegen het volgen van de Procedure omdat daarin enkel de echtscheiding wordt erkend en in een reguliere gerechtelijke procedure bij de Turkse rechtbank ook de in de echtscheidingsbeschikking vermelde nevenvoorzieningen worden erkend. Het gaat de vrouw specifiek om de alimentatieverplichtingen van de man en het in artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen vergoedingsbeding. De vrouw heeft, zo heeft haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling gezegd, geen zin om in Turkije een erkenningsprocedure voor de alimentatieverplichtingen van de man te starten in het geval dat de man (opnieuw) een achterstand in zijn alimentatiebetalingen laat ontstaan en besluit om naar Turkije te (r)emigreren. Aanvankelijk heeft de vrouw zich ook beroepen op een verrekeningsbeding in de huwelijkse voorwaarden van partijen, maar uit het bericht van 1 mei 2025 van haar advocaat begrijpt de voorzieningenrechter dat dit ten onrechte was (een dergelijk beding staat namelijk niet in de huwelijkse voorwaarden). Daar wordt hierna dan ook niet meer op ingegaan.
3.5.
Voor wat betreft de alimentatieverplichtingen van de man geldt het volgende. Als onweersproken staat vast dat de man op dit moment een achterstand in zijn alimentatieverplichtingen heeft, al is onduidelijk om welk bedrag het gaat. Dat betreft blijkbaar een “oude” achterstand, die de vrouw niet via het LBIO bij de man kan laten incasseren. Aangezien de man echter in Nederland woont en hij hier ook inkomen geniet, kan de vrouw haar alimentatievordering op de man door een deurwaarder laten incasseren. Eventuele nieuwe achterstanden in de alimentatieverplichtingen van de man kan de vrouw wel via het LBIO laten incasseren. Of in de toekomst een nieuwe achterstand zal ontstaan, valt niet te voorspellen en is op dit moment ook niet aannemelijk. Uit de omstandigheid dat op dit moment slechts sprake is van een oude achterstand, leidt de voorzieningenrechter af dat de man zijn alimentatieverplichtingen de afgelopen jaren is nagekomen. Er zijn geen (concrete) aanwijzingen dat hier in de toekomst verandering in komt en de enkele vrees van de vrouw daarvoor is onvoldoende. Daarbij komt dat de alimentatieverplichtingen van de man op grond van artikel 1:157 lid 3 en 4 (oud) BW nog maximaal duren tot 25 juni 2027 en dus nog maar iets meer dan twee jaren. Dat de man van plan is om voor die tijd naar Turkije te verhuizen, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt. Bovendien, mocht de man toch een nieuwe achterstand in zijn alimentatieverplichtingen laten ontstaan en naar Turkije verhuizen, dan kan de vrouw in Turkije een gerechtelijke procedure starten om haar alimentatievordering te laten erkennen. Dat recht verliest de vrouw niet door het volgen van de Procedure. Dat de vrouw geen zin heeft om in de toekomst mogelijk een gerechtelijke procedure in Turkije te starten, is voorstelbaar maar kan de vrouw niet aan de man tegenwerpen.
3.6.
Voor wat betreft het vergoedingsbeding in de huwelijkse voorwaarden geldt het volgende. De vrouw beroept zich voor het eerst in reactie op de toelichting op de huwelijkse voorwaarden van de man op het vergoedingsbeding. Dat is niet alleen te laat, zoals de man terecht heeft betoogd, maar daarnaast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk geworden dat de vrouw daadwerkelijk een beroep op het vergoedingsbeding toekomt. Partijen zijn inmiddels bijna tien jaar geleden gescheiden en uit niets blijkt dat de vrouw in de tussentijd inspanningen heeft verricht om op grond van het vergoedingsbeding bepaalde vergoedingen van de man te verkrijgen, terwijl dat wel in de lijn der verwachting zou liggen als zij meende tegenover de man nog aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding. De stelling van de vrouw dat zij nog recht heeft op een vergoeding vanwege door de man gewijzigde bankrekeningen in Turkije, heeft de man tijdens de mondelinge behandeling betwist. De vrouw heeft een en ander bovendien op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. Ook de stelling van de vrouw dat zij in Nederland recht heeft op een vergoeding vanwege – bijvoorbeeld – haar investering (complete inrichting/meubels) in de verkochte woning van de man, is niet onderbouwd. Dit geldt tot slot ook voor het, overigens (ook) niet geconcretiseerde (citaat uit een) bericht van de advocaat van de vrouw in Turkije dat “
Als deze beslissing wordt erkend, worden de financiële rechten van mijn cliënt met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding geschaad”.
3.7.
Mede gelet op wat hiervoor is overwogen, is anders dan in de door de vrouw aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag van 8 juni 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7179) in deze zaak geen sprake van een openstaand geschil over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. De vrouw heeft niets gesteld op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat zij bepaalde rechten verwerkt of aanspraken verliest als zij meewerkt aan de Procedure. De door de vrouw aangehaalde uitspraak is daarom niet van toepassing op deze zaak.
3.8.
Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw misbruik van recht maakt door geen medewerking te verlenen aan de Procedure. De man heeft er inmiddels spoedeisend belang bij dat de vrouw die medewerking alsnog verleend. Dat de man dat spoedeisend belang zelf heeft gecreëerd, legt in het licht van het misbruik van recht door de vrouw onvoldoende gewicht in de schaal om tot de conclusie te komen dat de vrouw geen medewerking hoeft te verlenen. Een belangenafweging leidt voor het materiële geschil niet tot een ander oordeel, maar is wel van invloed op de proceskostenbeslissing.
De voorzieningenrechter gebiedt de vrouw hierna om zonder enig voorbehoud of belemmering haar medewerking te verlenen aan de erkenning en inschrijving van de echtscheiding van partijen in Turkije via de Procedure, waaronder in ieder geval valt het maken van een afspraak bij het Turkse consulaat in Rotterdam, met dien verstande dat die afspraak en de medewerking van de vrouw uiterlijk op 14 mei 2025 moeten plaatsvinden. Gelet op het huidige verblijf van de vrouw in het buitenland hoeft de vrouw niet binnen 24 uur na betekening van dit vonnis al haar medewerking te verlenen aan de Procedure, maar moet zij ervoor zorgen dat zij haar medewerking vóór 15 mei 2025 verleent.
3.9.
Vanwege de aanhoudende weigering van de vrouw om voorafgaand aan deze zaak haar medewerking te verlenen, verbindt de voorzieningenrechter aan het gebod een dwangsom. Die dwangsom wordt gesteld op een bedrag van € 25.000,00 ineens. Een dwangsom per dag dat de vrouw het gebod niet nakomt is in deze zaak niet op zijn plaats, omdat medewerking verlenen aan de Procedure na 14 mei 2025 geen effect meer kan hebben. De termijn van negentig dagen is dan immers al verstreken en de man is in dat geval aangewezen op een reguliere gerechtelijke procedure in Turkije.
3.10.
Het uitgangspunt in zaken tussen ex-echtgenoten is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt. De omstandigheid dat de vrouw misbruik van recht maakt weegt, voor de proceskostenbeslissing, naar het oordeel van de voorzieningenrechter even zwaar als het hiervoor in 4.1. besproken handelen en nalaten van de man. Dat betekent dat er geen aanleiding is om af te wijken van het hiervoor bedoelde uitgangspunt.
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het belang van de man om op tijd medewerking van de vrouw aan de Procedure te krijgen, weegt namelijk zwaarder dan het belang van de vrouw om een eventueel hoger beroep van deze uitspraak af te kunnen wachten.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
gebiedt de vrouw om zonder enig voorbehoud of belemmering haar medewerking te verlenen aan de erkenning en inschrijving van de echtscheiding van partijen in Turkije via de Procedure, waaronder in ieder geval valt het maken van een afspraak bij het Turkse consulaat in Rotterdam, met dien verstande dat die afspraak en de medewerking van de vrouw uiterlijk op 14 mei 2025 moeten plaatsvinden;
4.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een dwangsom van € 25.000,00 in het geval dat zij het gebod onder 4.1. niet nakomt;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
3349 / 2009