ECLI:NL:RBROT:2025:5933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/2955
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een winkelpand wegens handel in Valium zonder vergunning

In deze zaak heeft de burgemeester van Rotterdam besloten om het winkelpand van verzoeker, gelegen aan [adres], voor een periode van drie maanden te sluiten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de bevindingen van de politie, die op basis van een melding van Team Criminele Inlichtingen (TCI) een onderzoek heeft ingesteld naar de verkoop van Valium zonder vergunning door verzoeker, de eigenaar van de Tabakshop. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder een ordemaatregel getroffen en het besluit tot sluiting geschorst, maar in deze uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd is om het pand te sluiten en dat deze sluiting noodzakelijk is om de openbare orde te herstellen en herhaling van de overtredingen te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat verzoeker betrokken was bij de verkoop van een aanzienlijke hoeveelheid Valium, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet vormt. De burgemeester heeft de sluiting gerechtvaardigd door te stellen dat het pand een rol speelt in de criminele drugshandel en dat de sluiting noodzakelijk is om de bekendheid van het pand in het criminele circuit te doorbreken. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten in zijn winkel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de voorlopige voorziening af te wijzen en de ordemaatregel opgeheven, waardoor de sluiting van het pand kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2955

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [naam shop], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigden: mr. S.E.B. Fijneman en mr. S.A. de Roo).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam stichting] uit [plaatsnaam] ([naam stichting]).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over het besluit van de burgemeester om het winkelpand van verzoeker aan de [adres] (het pand) voor drie maanden te sluiten. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. Met de eerdere uitspraak van 3 april 2025 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen en het besluit tot sluiting geschorst. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de als ordemaatregel getroffen voorziening moet worden opgeheven. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 1 april 2025 heeft de burgemeester de sluiting bevolen van het pand [adres] voor de duur van drie maanden, met een begunstigingstermijn van twee dagen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een ordemaatregel te treffen.
1.1.
Met de uitspraak van 3 april 2025 heeft de voorzieningenrechter in afwachting van de zitting een ordemaatregel getroffen en het bestreden besluit geschorst.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester. Namens de derde-partij is niemand verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker is eigenaar en exploitant van de Tabakshop die in het pand is gevestigd. Het pand is eigendom van [naam stichting].
3. Uit een bestuurlijke rapportage van 9 januari 2025 blijkt het volgende.
3.1.
Op 18 december 2024 kwam bij de Dienst Regionale Recherche van de politie
Rotterdam vanuit Team Criminele Inlichtingen (TCI) het bericht binnen dat de eigenaar van [naam shop] een grote partij Valium te koop aanbiedt. Verzoeker heeft hiervoor geen vergunning. Het leek te gaan om een handelshoeveelheid. De politie is naar aanleiding van dit bericht een strafrechtelijk onderzoek gestart.
3.2.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek werd twee keer een pseudokoop georganiseerd. Via het telefoonnummer dat door het TCI was doorgegeven werd een afspraak gemaakt om tien doosjes Valium te kopen. Als locatie voor de kooptransactie werd ‘[adres] bij Tabakshop’ doorgegeven. Op 19 december 2024, omstreeks 10.30 uur vond een ontmoeting in [naam shop] plaats. Een opsporingsambtenaar koopt tien doosjes Valium voor € 125,-. De man achter de toonbank, later geïdentificeerd als exploitant van de Tabakshop (verzoeker), gaf op een vraag van de opsporingsambtenaar aan dat het mogelijk was om meer doosjes te kopen.
3.3.
Een aantal uren later kreeg de opsporingsambtenaar een bericht, verzonden vanaf een ander mobiel nummer, met de vraag of het klopte dat hij nog meer wilde kopen. Op basis van dit gesprek is een afspraak gemaakt voor de koop van tweehonderd doosjes Valium. Deze konden op 20 december 2024 om 11.30 uur worden opgehaald in [naam shop]. Tijdens de ontmoeting werden tweehonderd doosjes Valium gekocht voor een totaal bedrag van € 2.500,-. Verzoeker en zijn eveneens in de winkel aanwezige echtgenote zijn vervolgens aangehouden. De echtgenote van verzoeker bleek in bezit van het geld dat de opsporingsambtenaar kort daarvoor voor de doosjes Valium had betaald.
3.4.
Nog diezelfde dag, 20 december 2024, zijn het winkelpand en de woning van verzoeker doorzocht. Tijdens de doorzoeking van het winkelpand zijn meerdere goederen in beslag genomen, waaronder nog eens vijf doosjes Valium en grote bedragen contant geld. Verder zijn in de woning dozen met illegale Vapes (e-sigaretten) met smaakjes, sloffen illegale sigaretten en meerdere potten en zakjes met hennep aangetroffen en in beslaggenomen.
Waar gaat deze zaak over?
4. De burgemeester heeft naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van 9 januari 2025 besloten het pand voor drie maanden te sluiten. De sluiting is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022 (de Beleidslijn). De burgemeester acht zich bevoegd het pand te sluiten, omdat daarin een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen, in totaal 5.375 pillen à 10 mg diazepam. Volgens de burgemeester is sprake van een ernstig geval. De burgemeester acht een sluiting van drie maanden noodzakelijk om de bekendheid van het pand in het criminele (drugs)circuit teniet te doen en een signaal af te geven dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. Daarbij weegt de burgemeester ook mee dat de wijk en het gebied waarin het pand is gelegen qua veiligheid onder het stedelijk gemiddelde scoren. Het gebied Feijenoord is bovendien aangewezen als veiligheidsrisicogebied. De nadelige gevolgen van de sluiting zijn volgens de burgemeester niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
5. Verzoeker is het met dit besluit niet eens en wil met zijn verzoek bereiken dat het pand open blijft tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als sprake is van ‘onverwijlde spoed’, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter is van oordeel dat – hoewel bewijsstukken van de financiële situatie van verzoeker ontbreken - enig spoedeisend belang in dit geval niet aan het verzoek kan worden ontzegd, nu het winkelpand voor de duur van drie maanden wordt gesloten en verzoeker een overeenkomst heeft overgelegd inzake de verkoop en levering van de activa en passiva van de Tabaksshop per 1 mei 2025. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Waarom heft de voorzieningenrechter de getroffen voorlopige voorziening op?
Is de burgemeester bevoegd om te sluiten?
7. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen, indien in een lokaal een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5,0 gram softdrugs de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
8. Bij de pseudokoop op 19 december en 20 december 2024 zijn in de winkel van verzoeker achtereenvolgens 10 doosjes en 200 doosjes Valium gekocht. Bij de doorzoeking van de winkel op 20 december 2025 zijn nog eens 5 doosjes Valium aangetroffen. Valium is een merknaam en bevat de werkzame stof diazepam. Diazepam staat op lijst II van de Opiumwet. In totaal zijn 5.375 pillen à 10 mg diazepam aangetroffen. Dit is een ruime overschrijding van wat nog als een gebruikershoeveelheid kan worden aanvaard. De burgemeester is daarom bevoegd het pand te sluiten. Verzoeker heeft op de zitting aangegeven dat hij de bevoegdheid van de burgemeester ook niet betwist.
Is sluiting van het pand noodzakelijk?
9. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het pand noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en om herhaling te voorkomen. Volgens de Beleidslijn wordt bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet bij een ernstig geval in beginsel overgegaan tot het sluiten van het pand, maar zal nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een laatste waarschuwing, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht spreekt van een ernstige situatie die sluiting van het pand, zonder laatste waarschuwing, noodzakelijk maakt. Hierbij weegt de burgemeester terecht mee dat in de winkel van verzoeker een handelshoeveelheid Valium is aangetroffen en dat verzoeker geen vergunning heeft voor de verkoop ervan. Ook weegt de burgemeester terecht mee dat verzoeker als exploitant van de winkel bij de politie in beeld is gekomen na een melding van het TCI. Vervolgens heeft de politie twee keer een hoeveelheid Valium bij verzoeker kunnen kopen, en ook grotere hoeveelheden in één keer kunnen kopen. De burgemeester gaat er dan ook terecht vanuit dat de middelen bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Dit blijkt ook uit de verklaring van verzoeker dat hij door een vertegenwoordiger is benaderd om Valium te gaan verkopen en dat hij bij deze vertegenwoordiger de doosjes Valium bestelde die hij nodig had. De burgemeester heeft hieraan de conclusie kunnen verbinden dat verzoeker kennelijk als tussenpersoon fungeerde en dat de Tabakshop een rol vervulde binnen de keten van drugshandel en dus bekend was in het criminele circuit. De burgemeester heeft tevens grond voor die conclusie kunnen vinden in het chatgesprek van 24 november 2024, dat op één van de bij verzoeker in beslag genomen telefoons is aangetroffen, en dat gaat over de vraag waar die ‘haribo’s’ vandaan komen. Uit dit chatgesprek blijkt tevens dat de handel in Valium vanuit de winkel van verzoeker mogelijk al enige tijd aan de gang was. Voor de conclusie dat het pand een rol speelde binnen de keten van drugshandel is niet noodzakelijk dat omwonenden hiervan (langdurig) overlast hebben ondervonden.
11. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist, of niet redelijkerwijs kon vermoeden, dat het verkopen van Valium zonder geldige vergunning niet is toegestaan. Dat hij zich hiervan wel degelijk bewust was blijkt onder meer uit het eerder genoemde chatgesprek van 24 november 2024 en uit de wijze waarop de verkooptransacties tot stand kwamen. Het contact tussen verzoeker en de klant verliep alleen via whatsapp. Via whatsapp werden de datum en het tijdstip doorgegeven waarop de middelen konden worden afgehaald. Verder lagen de doosjes Valium niet gewoon in de schappen, zoals de andere artikelen die in de Tabakshop worden verkocht, maar werden deze ‘onder de toonbank’ verkocht. Het geld dat voor de Valium werd betaald deed verzoeker niet, zoals gebruikelijk, meteen in de kassa, maar hield hij apart. Dat verzoeker niet wist hoe het zat met de BTW en hoe hij de doosjes Valium op de (nieuwe) kassa moest aanslaan, zoals hij op de zitting heeft verklaard, is niet afdoende om aan te nemen dat verzoeker niet wist of kon vermoeden dat hij geen Valium mocht verkopen. Dit verklaart namelijk nog niet waarom de doosjes ‘onder de toonbank’ werden verkocht en waarom het geld later bij zijn echtgenote werd teruggevonden.
12. Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester een sluiting van drie maanden noodzakelijk heeft mogen vinden om verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de buurt van de winkel en herhaling te voorkomen, de openbare orde te herstellen en de bekendheid van het pand in het criminele (drugs)circuit te doorbreken. Daarbij heeft de burgemeester ook kunnen betrekken dat het pand is gelegen in een wijk/deelgebied dat qua veiligheid onder het stedelijk gemiddelde scoort en dat is aangewezen als een veiligheidsrisicogebied. Dat verzoeker na zijn aanhouding op 20 december 2024 met de verkoop van Valium is gestopt en dat zich sindsdien geen nieuwe incidenten meer hebben voorgedaan, maakt dit oordeel niet anders. Ook de omstandigheid dat er nog een strafrechtelijke procedure loopt maakt niet dat er geen noodzaak (meer) is voor een sluiting. Sluiting is een pandgebonden maatregel. De strafrechtelijke procedure ziet slechts op de persoon van verzoeker en niet op het pand.
Tijdsverloop
13. De voorzieningenrechter acht het tijdsverloop tussen de doorzoeking van het pand op 20 december 2024 en het besluit van 1 april 2025 niet zodanig lang dat geen noodzaak meer bestaat om tot sluiting over te gaan. Na de doorzoeking heeft de burgemeester op 27 januari 2025 van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Tussen de ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het besluit tot sluiting van het pand zit ongeveer 3,5 maand. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is dat tijdsverloop ook nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, waarbij de betrokkene de gelegenheid wordt gegeven een zienswijze te geven op het voorgenomen besluit, zoals in het geval van verzoeker ook is gebeurd.
Is de sluiting evenwichtig?
14. Als verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel.
15. De sluiting van het pand heeft volgens verzoeker verstrekkende gevolgen, vooral omdat hij bezig is om de Tabakshop te verkopen. Hij heeft al een koper op het oog en de voorlopige koopovereenkomst is al gesloten. De gebeurtenissen op 20 december 2024 hebben een zodanige impact op het gezin van verzoeker gehad, dat zij definitief hebben besloten met de zaak te stoppen. Zijn echtgenote had al problemen met haar gezondheid, maar als gevolg van de gebeurtenissen is zij helemaal niet meer in staat om te werken. De overname staat in beginsel gepland voor 1 mei 2025. De koper weet van de sluiting. Als het pand open mag blijven wil hij de zaak wel overnemen, maar bij een sluiting gaat de koop niet door. Verzoeker is afhankelijk van (het geld van) de verkoop om verder te kunnen. Ook dreigt [naam stichting] met ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand als het pand wordt gesloten.
16. Gelet op de Beleidslijn mag de burgemeester het pand voor drie maanden sluiten. In wat verzoeker aanvoert ziet de voorzieningenrechter geen reden om de sluiting onevenredig te achten. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat verzoeker van de situatie in de Tabakshop een verwijt kan worden gemaakt. Hij is als eigenaar van de winkel verantwoordelijk voor wat zich in de winkel afspeelt en was persoonlijk bij de illegale handel in Valium betrokken. De verwijtbaarheid maakt dat de nadelige gevolgen van de sluiting in beginsel niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
17. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat [naam stichting] de huurovereenkomst wil ontbinden en tot ontruiming van het pand wil overgaan. Een verklaring van [naam stichting] waaruit dit blijkt ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [naam stichting] niet bereid is om, met het oog op de mogelijke verkoop van de winkel, met verzoeker het gesprek aan te gaan. Ook een verklaring van de potentiële koper van de winkel dat van de koop wordt afgezien als het pand wordt gesloten ontbreekt. Daarbij staat voor de kopende partij altijd nog de mogelijkheid open om de burgemeester te vragen de sluiting weer op te heffen. Ook kan de koper zich rechtstreeks tot [naam stichting] wenden om te bespreken of hij het pand kan huren.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de getroffen voorlopige voorziening wordt opgeheven en dat de burgemeester het pand mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de ordemaatregel van 30 april 2025 op en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
30 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251.