In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2] (hierna: [eiser 1] c.s.) een woning gehuurd van Stichting Hef Wonen (hierna: Hef Wonen). Na het indienen van een verzoek bij de Huurcommissie om de huur te verlagen wegens onderhoudsgebreken, heeft de Huurcommissie op 27 december 2022 de huurprijs tijdelijk verlaagd van € 469,30 naar € 281,58 per maand. Hef Wonen heeft echter in juni 2023 medegedeeld dat de gebreken waren verholpen en dat de huurverlaging per 1 juli 2023 zou worden stopgezet. [eiser 1] c.s. zijn van mening dat de gebreken pas in april 2024 zijn hersteld en eisen daarom terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur van € 2.561,37, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten.
Hef Wonen betwist de eis en stelt dat de gebreken al in februari 2023 zijn verholpen. De kantonrechter heeft de zaak op 16 april 2025 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter oordeelt dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend is en dat de huurverlaging alleen geldt voor de gebreken die in de uitspraak zijn genoemd. De kantonrechter concludeert dat de gebreken in de slaapkamer vóór 1 juli 2023 zijn hersteld en dat [eiser 1] c.s. geen recht meer hebben op huurverlaging na deze datum. De eisen van [eiser 1] c.s. worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van Hef Wonen, die op € 595,- worden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.