ECLI:NL:RBROT:2025:6072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/6061
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor vrijstaande overkapping/zonweringsconstructie in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze zaak heeft eiseres, een horecagelegenheid, beroep ingesteld tegen de weigering van de gemeente Rotterdam om een omgevingsvergunning te verlenen voor een vrijstaande overkapping/zonweringsconstructie boven haar terras. De rechtbank heeft op 19 mei 2025 uitspraak gedaan. Eiseres was het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag, die was gebaseerd op strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 9 september 2023 was ingediend, voordat de Omgevingswet in werking trad, waardoor de oude regels van de Wabo van toepassing bleven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat de constructie in strijd was met het bestemmingsplan 'Scheepvaartkwartier' en de 'Parapluherziening Terrassen'. De rechtbank vond dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het gemeentelijk horecabeleid en dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank legde uit dat de constructie de openheid van de historische kade aantast en dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam 1], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. de Heer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[belanghebbende]uit [plaatsnaam 2] (belanghebbende)
(gemachtigde: mr. R. Bassie).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor een vrijstaande overkapping/zonweringsconstructie ten behoeve van het terras aan de [adres]. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht het standpunt inneemt dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en de parapluherziening en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het gemeentelijk horecabeleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het criterium van een goede ruimtelijke ordening aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat en dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank vanaf 4 tot en met 4.5 in op de totstandkoming van het besluit. Vanaf 5 tot en met 8.1 worden de beroepsgronden besproken. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisering van een vrijstaande overkapping/zonweringsconstructie boven het terras aan de [adres]. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen samen met [naam 1], een van de bestuurders van eiseres. De gemachtigde van het college is verschenen samen met [naam 2], jurist bij Bouw- en Woningtoezicht, en [naam 3]. Belanghebbende heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). In het onderhavige geval is de aanvraag ingediend op 9 september 2023 Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres exploiteert een horecagelegenheid op de locatie [adres]. Op 9 september 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een overkapping/zonweringsconstructie boven het terras (de constructie). Het gaat om oprolbare zonnedoeken die worden ondersteund door ijzeren palen die met paalhouders in de grond bevestigd worden. De aanvraag is ingediend nadat er op verzoek van belanghebbende handhavend tegen de constructie is opgetreden.
4.1.
Op 11 oktober 2023 heeft de Commissie voor welstand en monumenten Rotterdam (de welstandscommissie) een negatief advies gegeven over de aanvraag. Met het primaire besluit van 16 november 2023 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Hierbij vermeldt het college dat de aanvraag, naast de activiteit ‘bouwen’, mede is aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’.
4.2.
Op 11 december 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hierin bestrijdt eiseres allereerst dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast betoogt eiseres in het bezwaarschrift dat de constructie voldoet aan de voorschriften die gelden op basis van de horecanota 2017-2021 en het document ‘Rotterdam sterker door terrassen’. Verder heeft het college volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. Tot slot is eiseres het niet eens met het welstandsadvies en zij verwijst naar de afgegeven exploitatievergunning op grond waarvan het haar is toegestaan een terras te voeren en in te richten.
4.3.
Op 11 maart 2024 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de Algemene Bezwaarschriftencommissie (de commissie). De commissie heeft naar aanleiding hiervan een advies uitgebracht aan het college. In dit advies komt de commissie tot het oordeel dat het bouwplan strijdig is met het ter plaatse geldende planologische regime. Gelet hierop betreft de aanvraag mede een aanvraag voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de commissie heeft het college voldoende gemotiveerd waarom zij het bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar acht en de afwijking in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er bestaat volgens de commissie geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht afgaan op de negatieve uitkomst van het welstandsadvies.
4.4.
Met het bestreden besluit van 17 mei 2024 heeft het college het advies van de commissie overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard.
4.5.
De gemachtigde van eiseres heeft op 18 juni 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 16 augustus 2024 zijn de beroepsgronden ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 17 oktober 2024 een zienswijze ingediend. Namens het college is op 17 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
De beroepsgronden
Procesbelang
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een behandeling van haar beroep. Dit omdat de weigering van de omgevingsvergunning vanwege de weigeringsgrond van artikel 2:10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo door eiseres in beroep niet langer wordt bestreden. Gelet hierop kan eiseres met deze procedure niet meer bereiken dat het bestreden besluit wordt vernietigd.
5.1.
Eiseres heeft ter zitting betoogd dat zij het advies van de commissie zo heeft gelezen dat de afwijzingsgrond de ruimtelijke toets betreft en niet de welstandstoets. Onder het kopje ‘Slotsom’ wordt immers enkel artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo genoemd. Bovendien sluiten de beroepsgronden over de ruimtelijke toets naadloos aan op het welstandsadvies en wordt dit advies hiermee volgens eiseres ook bestreden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. In het – door het college overgenomen – advies van de commissie wordt onder ‘Slotsom’ vermeld dat het college de omgevingsvergunning mocht weigeren vanwege strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Vervolgens wordt onder het kopje ‘De commissie overweegt verder het volgende’ in de tweede alinea vermeld dat er tevens sprake is van strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Hoewel uit het advies volgt dat het gaat om twee weigeringsgronden, kan de rechtbank begrijpen dat eiseres door de formulering onder ‘Slotsom’ op het verkeerde been is gezet. Daar komt bij dat uit het welstandsadvies onder meer volgt dat de karakteristieke openheid van de stedenbouwkundige structuur van de kade door de constructie wordt aangetast. Ook wordt vermeld dat de constructie tezamen met het terrasmeubilair het zicht vanaf de kade op de rivier en andersom verstoort. In de beroepsgronden over de ruimtelijke onderbouwing betoogt eiseres dat het zicht op de rivier en de kade door het zonnescherm juist niet wordt verstoord en dat er een riante openbare wandelroute langs de kade beschikbaar blijft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat door eiseres in het kader van de ruimtelijke ordening is aangevoerd, ook aanknopingspunten heeft met de welstandstoets, zodat de conclusie van het college dat eiseres het welstandsadvies niet betwist geen doel treft. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van het college op het ontbreken van procesbelang niet.
Strijd met het bestemmingsplan en de parapluherziening
6. Eiseres betoogt dat de bebouwing van het terras is toegestaan op grond van de artikelen 11 en 21 van bestemmingsplan ‘Scheepvaartkwartier’. Daarnaast is aan de ‘Parapluherziening terrassen’ – in het bijzonder aan artikel 2 lid b – een verkeerde uitleg gegeven. Het betreft hier de Parapluherziening uit 2015 die een verruiming van het tot dan toe geldende planologisch kader voor terrassen bevat. Terrassen die middels een exploitatievergunning of het gedoogbeleid waren toegestaan – in strijd met de bestemming – werden hiermee in vrijwel geheel de stad planologisch gelegaliseerd. Ook openbaar gebied dat niet de bestemming (ongebouwd) terras had, maar wel grensde aan een horecagelegenheid, mocht voortaan als terras worden gebruikt. Reeds aanwezige bouwwerken ten behoeve van terrassen werden tevens gelegaliseerd. In artikel 2, lid b, wordt toegelicht dat verdere bebouwing ten behoeve van terrassen niet is toegestaan. Dit ziet volgens eiseres echter niet op terrassen die nadien, op basis van de bestaande planregels, bebouwd mogen worden.
6.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheepvaartkwartier’ (het bestemmingsplan) en de ‘Parapluherziening Terrassen’ (Parapluherziening). De betreffende grond heeft deels de enkelbestemming ‘Horeca’ en deels de enkelbestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. De gronden hebben tevens de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Cultuurhistorie’ en ‘Waarde-Archeologie 2’.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de constructie in strijd is met het bestemmingsplan en de parapluherziening. Op grond van artikel 11.1 onder b, van de planregels (bestemming ‘Horeca’) zijn ongebouwde terrassen ten behoeve van een aangrenzende horecavestiging toegestaan. Op deze grond mag volgens artikel 11.2.1 enkel worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functie. Op grond van artikel 21.1, onder g, van de planregels (bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’) zijn tevens ongebouwde terrassen ten behoeve van een aangrenzende horecavestiging toegestaan. Volgens artikel 21.2.1, onder a, van de planregels mogen op deze gronden ‘in de bestemming passende bouwwerken’ worden gebouwd, zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers, abri’s, bovenleidingmasten of portalen ten behoeve van trambanen. Nu voor beide bestemmingen expliciet is opgenomen dat ongebouwde terrassen zijn toegestaan, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de planwetgever heeft bedoeld om met de genoemde bouwregels bouwwerken op terrassen toe te staan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de constructie in strijd is met artikel 2, lid b, van de parapluherziening. Volgens artikel 1 van de Parapluherziening is deze partiële herziening van toepassing op de daaronder genoemde bestemmingsplannen, waaronder het ‘Scheepvaartkwartier’. Blijkens artikel 2, aanhef, worden de regels uit de herziening aan de genoemde bestemmingsplannen toegevoegd. Artikel 2, lid b, van de Parapluherziening bepaalt dat ten behoeve van terrassen niet mag worden gebouwd. Nergens uit blijkt dat dit verbod enkel geldt voor de terrassen die met die herziening planologisch gelegaliseerd zijn. Uit artikel 2, lid e, van de Parapluherziening blijkt bovendien dat de bepalingen uit de parapluherziening voorgaan op eventuele hiermee strijdige bepalingen uit de bestemmingsplannen waarop de herziening van toepassing is. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
Goede ruimtelijke ordening, welstand & horecabeleid
7. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft dat het bouwplan, gelet op de goede ruimtelijke ordening, op deze locatie ruimtelijk niet inpasbaar is. De aangevraagde terrasoverkapping is niet in strijd met het gemeentelijk beleid of de redelijke eisen van welstand. In de Horecanota Rotterdam 2017-2021 – die geldend was op het moment van de aanvraag – zijn de ‘Kwaliteitseisen terrassen Rotterdam’ vastgelegd. Zonneschermen zijn toegestaan, maar moeten voldoen aan kwaliteitseisen. Volgens eiseres voldoet de constructie daaraan. In het nieuwe horecabeleid (Horecanota 2024) wordt ten aanzien van terrassen nog meer toegestaan dan nu al is geregeld. Met de constructie blijft er daarnaast een ruime openbare wandelroute langs de kader beschikbaar. Het boven het terras aangebrachte zeildoek – gespannen tussen op het terras geplaatste palen – verstoort het zicht op de rivier en de kade volgens eiseres niet. Reguliere horecaparasols of hoge terrasschermen zouden het zicht meer verstoren. Eiseres heeft ter zitting nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 september 2014 waarin is geoordeeld dat het horecapaviljoen de historische kade niet aantast. [1]
7.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. [2] De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.2.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen aan het welstandsadvies. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
7.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan, gelet op de goede ruimtelijke ordening, op deze locatie ruimtelijk niet inpasbaar is. Het college heeft toegelicht dat de locatie een cultuurhistorische plek in het beschermd stadsgezicht betreft en dat de historische kade een belangrijk onderdeel is van de openbare wandelroute. Bouwwerken brengen de openbaarheid van de doorgaande route in het geding en vormen een barrière. Het bouwplan is volgens het college te massief, verstoort de openbare ruimte en ontneemt het zicht op het water. Daarnaast heeft het college geen aanleiding gezien om af te wijken van het vastgestelde horecabeleid. Zowel in de horecanota 2017-2021 als in de horecanota 2024 zijn bij gevelterrassen enkel parasols, markiezen en zonneschermen (uitvalschermen) toegestaan. Zonneschermen zijn schermen die bevestigd zijn aan de gevel. De constructie boven het terras van eiseres betreft daarom geen zonnescherm, maar een overkapping/zonweringsconstructie. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het college hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het bouwplan ruimtelijk niet inpasbaar is en in strijd is met het horecabeleid. Ten aanzien van de verwijzing door eiseres naar de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014 overweegt de rechtbank dat deze verwijzing geen doel treft. In deze zaak heeft onder andere belanghebbende beroep ingesteld bij de Afdeling tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Scheepvaartkwartier’, over twee mogelijke locaties aan de Westerkade voor het horecapaviljoen. Volgens de Afdeling deed de huidige locatie minder afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de kade dan de oude locatie. Deze uitspraak geeft geen aanknopingspunt om in onderhavige zaak tot de conclusie te komen dat de constructie boven het terras in kwestie ruimtelijk inpasbaar is.
7.4.
Uit het advies van de welstandscommissie van 11 oktober 2023 blijkt daarnaast dat het bouwplan in strijd is met het criterium ‘ruimtelijke inpassing’. De karakteristieke openheid van de stedenbouwkundige structuur van de kade wordt aangetast omdat het bouwwerk de continuïteit van het open karakter van de kade verstoort. Ook verliest het paviljoen zeggingskracht doordat het autonome karakter wordt aangetast. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat het college dit advies niet zonder nadere toelichting kon overnemen. Eiseres heeft geen tegenadvies ingediend tegen het welstandsadvies. Gelet op het voorgaande heeft het college zich ook op het standpunt kunnen stellen dat het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat terecht is aangenomen dat zich een weigeringsgrond voordoet die in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning.
Gelijkheidsbeginsel
8. Tot slot voert eiseres aan dat er voor wat betreft de mogelijkheid om vergunningvrij zonneschermvoeten in te graven en voor het plaatsen van het zonnescherm over het terras sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres staat vast dat er sinds de invoering van de Parapluherziening in 2015 tientallen terrassen met ingegraven terrasoverkappingen zijn gerealiseerd. Hierbij verwijst eiseres naar bijlage 1 bij het beroepschrift waarin een fotoselectie zit van een aantal na 2015 gerealiseerde terrassen/terrasoverkappingen/zonneschermen, waarbij sprake is van ingegraven zonneschermen of parasols bedoeld om ter plaatse te functioneren. Meerdere van deze terrassen vallen – net als het terras in kwestie – onder de Parapluherziening.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt omdat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Zoals verweerder heeft gesteld liggen de terrassen waar eiseres naar verwijst niet aan dezelfde historische kade of binnen hetzelfde beschermde stadsgezicht. Ook vallen deze terrassen onder andere (moeder)bestemmingsplannen. Het enkele feit dat de Parapluherziening ook op sommige van deze terrassen van toepassing is doet hier niet aan af. De Parapluherziening betreft geen op zichzelf staand bestemmingsplan, maar is gekoppeld aan de onderliggende bestemmingsplannen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)

Bor (Besluit Omgevingsrecht)

Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II Bor

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
3.een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
o
a.niet hoger dan 10 m, en
o
b.de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
(…)

Bestemmingsplan Scheepvaartkwartier (planregels)

Artikel 1.47 Ongebouwd (gevel)terras
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van een horecabedrijf, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.
Artikel 11.1
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
ongebouwde terrassen ten behoeve van een aangrenzende horecavestiging;
(…)
Artikel 11.2.1
Op de voor Horeca bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van
de aldaar genoemde functie.
(...)
Artikel 11.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
van de ter plaatse geldende bestemming, door terrasschermen met een maximale hoogte van
maximaal 1,60 meter toe te staan. De terrasschermen dienen in overeenstemming te zijn met
de door het college vastgestelde nota ‘Kwaliteitseisen voor terrassen’.
Artikel 21.1
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
g. ongebouwde terrassen ten behoeve van een aangrenzende horecavestiging;
(…)
h. de bestemmingen ‘Waarde - Archeologie – 1’, ‘Waarde - Archeologie – 2’, ‘Waarde - Archeologie - 3’, ‘Waarde – Cultuurhistorie’, ‘Waterstaat – Waterkering’, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
Artikel 21.2.1
Op de voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen;
niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3 en ondergronds moeten worden gerealiseerd;
uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 21.1, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld.
Artikel 21.3.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming, door terrasschermen met een maximale hoogte van maximaal 1.60 meter toe te staan. De terrasschermen dienen in overeenstemming te zijn met de door het college vastgestelde nota ‘Kwaliteitseisen voor terrassen’.

Bestemmingsplan ‘Parapluherziening Terrassen’

Artikel 1
Deze partiële herziening is van toepassing op de volgende bestemmingsplannen en
beheersverordeningen van de gemeente Rotterdam:
(…)
Scheepvaartkwartier D 04072013
(…)
Artikel 2
Lid A
1. De bestemming van gronden waarop volgens bijlage 1 bij deze regels op basis van een exploitatievergunning APV of op grond van een gedoogbeschikking een terras geëxploiteerd mag worden laat tevens het vergunde of gedoogde gebruik als terras toe.
2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2, lid A laat de bestemming van gronden voor het openbare gebied die tevens grenzen aan een bestemming waar horeca is toegelaten het gebruik als terras toe. Onder openbaar gebied wordt verstaan: alle voor het openbaar (voetgangers)verkeer openstaande gronden (niet zijnde water) zoals trottoirs, pleinen en straten.
Lid B
Ten behoeve van terrassen mag niet worden gebouwd.
Lid C
In afwijking van het voorgaande zijn bouwwerken voor terrassen toegelaten, indien deze ten tijde van de vaststelling van deze herziening zijn vergund. Hetgeen is vergund geldt tevens als maximale bouwmogelijkheid.
Lid D
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid B, voor zover dit verbod betrekking heeft op terrassen in het openbare gebied, door terrasschermen met een hoogte van maximaal 1.50 toe te staan. Bij de afweging omtrent de verlening van de omgevingsvergunning betrekken burgemeester en wethouders in ieder geval de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.
Lid E
Indien eventuele bepalingen over terrassen in een bestemmingsplan of een beheersverordening genoemd in artikel 1 en de regels van deze herziening van elkaar verschillen, dan zijn de regels van deze herziening beslissend.

Voetnoten

1.ABRvS 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3276.
2.Zie onder meer de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3584.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2221.