ECLI:NL:RBROT:2025:6083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor splitsing woning in appartementsrechten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2025, betreft het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning aan [adres 1] in twee appartementsrechten. Eiser is van mening dat de weigering onterecht is, omdat hij stelt dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein zal worden gecreëerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door de vergunning te weigeren, terwijl eerder een vergunning voor een vergelijkbaar project was verleend zonder dat aan de parkeereisen werd voldaan.

De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft geweigerd. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de geldende parkeerregels en heeft vastgesteld dat het bouwplan niet voorziet in de benodigde vier parkeerplaatsen. De rechtbank concludeert dat de parkeerplaatsen niet functioneel zijn en dat er een onveilige situatie kan ontstaan. Bovendien is het college in redelijkheid tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding was om af te wijken van het bestemmingsplan “Sterrenburg”. De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiser af en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning aan [adres 1] in twee appartementsrechten. Eiser is het niet eens met de weigering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Eiser stelt dat het bouwplan niet hoeft te voldoen aan de door het college gestelde parkeervereisten omdat er op eigen terrein parkeerplaatsen zullen komen. Eiser meent dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gecreëerd. De buitenruimten zijn wel bereikbaar. Door te weigeren een omgevingsvergunning te verlenen, schendt het college het gelijkheidsbeginsel. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de van toepassing zijnde parkeerregels en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voorziet in de benodigde vier parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn niet functioneel en er kan een onveilige situatie ontstaan. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen weigeren om af te wijken van het bestemmingsplan “Sterrenburg”. Het is aannemelijk dat de buitenruimten niet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het toetsingskader. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Op 3 oktober 2022 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het splitsen van een woning aan [adres 1] (het perceel) in twee appartementsrechten.
2.1.
Met het besluit van 26 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd omdat de buitenruimten niet voldoen aan de gestelde eisen en omdat niet voldaan wordt aan de parkeernorm. Het bouwplan is in strijd is met artikel 4.35, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 21.5.1 van het bestemmingsplan “Sterrenburg”.
2.2.
Met het bestreden besluit van 8 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college de weigering van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 4 maart 2025.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 oktober 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen en te handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a tot en met d, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning door het college geweigerd indien deze, samengevat, in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, de beheersverordening en de redelijke eisen van welstand. Als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan wordt de aanvraag op grond van het tweede lid mede aangemerkt voor die activiteit (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo).
3.2.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan “Sterrenburg” (het Bestemmingsplan). Daarnaast is het bestemmingsplan “Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht” (de Parkeerregeling) van toepassing.
Parkeren
4. Eiser betoogt dat het bouwplan niet hoeft te voldoen aan de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, en Water- en Wegenbouw en de verkeerstechniek (CROW) gestelde parkeernorm die door het college wordt gevolgd omdat deze parkeernorm van toepassing is op de openbare ruimte. In dit geval wordt er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gecreëerd. De parkeerruimte voldoet aan de afmetingen voor haaksparkeren. De erfafscheiding aan de zijde bij de bocht wordt verwijderd en verlaagd waardoor de situatie overzichtelijker wordt. De buitenruimten zijn wel bereikbaar. Er is wat parkeren betreft volgens eiser geen strijdigheid met artikel 21.5.1 van het Bestemmingsplan zodat er een omgevingsvergunning had moeten worden verleend. Door te weigeren een omgevingsvergunning te verlenen, schendt het college bovendien het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft hierbij gewezen op dezelfde soort parkeervoorzieningen die naast de woning liggen waar geen parkeereisen aan zijn gesteld.
4.1.
In het bestreden besluit heeft het college de aanvraag getoetst aan de Parkeerregeling. In artikel 5.1 van de Parkeerregeling is opgenomen dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt aan de hand van de “Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten” (de Beleidsregels) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels wordt de autoparkeerbehoefte van een nieuwbouwproject berekend op basis van de parkeernormen. Het college hanteert hierbij de meest recente landelijke parkeercijfers van het CROW en beschouwt de berekende autoparkeerbehoefte als het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag terecht aan artikel 3 van de Beleidsregels heeft getoetst en de daarbij gehanteerde recente landelijke parkeercijfers van het CROW. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels moet een nieuwbouwproject binnen de projectgrenzen voorzien in de autoparkeerbehoefte. De stelling van eiser dat de parkeercijfers van het CROW niet van toepassing zijn op eigen terrein, volgt de rechtbank dan ook niet. Ter zitting is vastgesteld dat het bouwplan ziet op twee woningen met elk een oppervlakte tussen de 60-90 m². Op grond van artikel 3, achtste lid, van de Beleidsregels volgt hierbij een parkeernorm van 1,8 per woning. Dit betekent dat het bouwplan een totale parkeerbehoefte heeft van afgerond 4 parkeerplaatsen. Uit het bouwplan blijkt dat er maar twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 3 van de Beleidsregels nu het bouwplan niet voorziet in de benodigde vier parkeerplaatsen.
4.3.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.4.
In het licht van wat het college naar voren heeft gebracht oordeelt de rechtbank dat het college op goede gronden uitvoering heeft gegeven aan het Bestemmingsplan en dat er geen aanleiding was om daarvan af te wijken op basis van wat eiser heeft aangevoerd. Daarbij wordt overwogen dat het bij onderhavig perceel, zoals het college juist heeft betoogd, een andere fysieke situatie betreft dan de parkeervoorzieningen waar eiser naar verwijst nu deze parkeerplaatsen volgens het college breder en meer open zijn waardoor het overzichtelijker is. De verkeersdeskundige heeft verder over de parkeerplaatsen in het bouwplan toegelicht dat er een onveilige situatie kan ontstaan, omdat de parkeerplaatsen nabij een bocht gelegen zijn, het zicht bij het in- en uitrijden wordt beperkt en er veel verkeersbewegingen zijn door de naastgelegen parkeerhof. De veiligheid speelt ook een rol bij de vraag of het om bruikbare parkeerplaatsen gaat. [1] Voor wat betreft de parkeerdruk in Sterrenburg 3, en specifiek op de Remmerstein en Puttenstein, heeft de verkeersdeskundige verklaard dat de parkeerdruk hoog is. In artikel 4 van de Parkeerregeling is bovendien een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit betekent dat bestaande openbare parkeervoorzieningen niet als vervanging kunnen dienen voor de ontbrekende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het college heeft toegelicht dat het verlenen van een afwijking zou leiden tot een structureel gebrek aan parkeerplaatsen en onveilige verkeerssituaties. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat het weigeren van de omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser wijst in dit kader op de op 17 mei 2019 verleende vergunning voor het splitsen van de woning aan de [adres 2], terwijl bij deze woning geen parkeervoorzieningen zijn aangebracht.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat hier geen sprake is van gelijke gevallen. Het college heeft toegelicht dat de vergunning voor het splitsen van de woning aan de [adres 2] is verleend in het kader van de huisvestingsverordening. Verder heeft het college verklaard dat er een fout is gemaakt bij de verlening van de vergunning voor [adres 2], waarbij per abuis onvoldoende is getoetst aan de geldende parkeernormen en planregels. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het college gemaakte fouten moet herhalen. [2] Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door te weigeren om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Buitenruimten
6. Eiser voert aan dat de buitenruimten wel bruikbaar zijn. Het stuk perceel kan functioneren als buitenruimte dan wel als parkeerplaats.
6.1.
Het college heeft toegelicht dat dat de ruimte tussen de parkeerplaatsen en de bergingen zodanig beperkt is dat de bergingen niet goed bereikbaar zijn wanneer de parkeerplaatsen worden gebruikt. Dit maakt de resterende oppervlakte ongeschikt als functionele buitenruimte. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de buitenruimte beperkt is wanneer er een auto geparkeerd staat. Volgens het college voldoet het balkon op de eerste verdieping ook niet aan de minimale breedte van 1,5 meter nu het balkon een breedte heeft van 1,28 meter. Gelet op deze maatvoering, die door eiser niet is weersproken, stelt de rechtbank vast dat met het bouwplan niet wordt voldaan aan de in artikel 4.35, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 neergelegde afmetingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bouwbesluit 2012
Artikel 4.35 Aanwezigheid, afmetingen en bereikbaarheid
1. Een woonfunctie heeft een niet-gemeenschappelijke buitenruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 4 m2 en een breedte van ten minste 1,5 m, die rechtstreeks bereikbaar is vanuit een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van die woonfunctie.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 de buitenruimte gemeenschappelijk zijn indien de vloeroppervlakte aan buitenruimte ten minste 1 m2 per op die buitenruimte aangewezen woonfunctie bedraagt, met een minimum van 4 m2 en een breedte van ten minste 1,3 m. De buitenruimte is rechtstreeks vanuit de woning bereikbaar of via gemeenschappelijke ruimten.
(…).
Bestemmingsplan Sterrenburg
Artikel 21.5.1 Parkeren
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s dient in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Regels bestemmingsplan Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5.1 Parkeren
Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt aan de hand van de "Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten" bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht
Artikel 1 Definities
De in artikel 1 van de Parkeerverordening Dordrecht opgenomen begrippen en omschrijvingen/definities zijn van overeenkomstige toepassing op dit besluit. Voorts wordt voor de toepassing van deze beleidsregels verstaan onder:
CROW
Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek.
Nieuwbouwproject
De bouw, verbouw, uitbreiding, bouwkundige herindeling of wijziging van functie van een gebouw.
Parkeerbehoefte
Het aantal parkeerplaatsen dat volgt uit de toepassing van de parkeernorm, bestaande uit een gebruikersdeel en een bezoekersdeel. De uitkomst is het aantal parkeerplaatsen dat voor een bouwontwikkeling benodigd is om in de behoefte te kunnen voorzien.
Parkeernorm
Het getal dat aangeeft hoeveel parkeerplaatsen minimaal moeten worden gerealiseerd bij een bepaalde functie en als basis dient voor het bereken van de parkeerbehoefte. Er wordt gesproken over een parkeernorm wanneer door het bevoegd gezag (de gemeente) de hoeveelheid parkeerplaatsen wordt vastgesteld. De parkeernorm in Dordrecht is afgeleid van de parkeercijfers van het Kennisplatform CROW.
Artikel 3 Berekening parkeerbehoefte auto
1. De autoparkeerbehoefte van een nieuwbouwproject wordt berekend op basis van de parkeernormen en, indien sprake is van een combinatie van functies binnen het project, wordt rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages. Het college hanteert hierbij de meest recente landelijke parkeerkencijfers van het CROW. Het college beschouwt de berekende autoparkeerbehoefte als het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen.
3. Indien voor een functie geen CROW-parkeerkencijfer bekend is, maakt het college een gemotiveerde keuze voor de bepaling van de best passende parkeernorm.
(…)
8. In afwijking van het eerste lid van dit artikel wordt de parkeernorm voor de functie wonen, uitgezonderd de in het vierde lid van dit artikel bedoelde woningtypen, gerelateerd aan de GO, van een woning, conform onderstaande tabel 1.
Tabel 1: Parkeernormen voor woningen, uitgedrukt in aantal parkeerplaatsen per woning (=parkeernorm voor sociale woningbouw).
(…).
Artikel 5 Invulling parkeereis auto
1. Een nieuwbouwproject voorziet binnen de projectgrenzen in de autoparkeerbehoefte zoals berekend in artikel 3. Het college hanteert daarbij als principe dat het aantal parkeerplaatsen dat dient te worden gerealiseerd ten minste gelijk is aan de berekende autoparkeerbehoefte.
(…).

Voetnoten

1.ABRvS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2234.
2.ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:438.