ECLI:NL:RBROT:2025:6176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/5407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van de minister van Financiën inzake de overname van schulden

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2025 wordt de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister van Financiën behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister om haar schulden niet over te nemen. De rechtbank oordeelt dat de minister het bezwaar terecht niet als een herzieningsverzoek heeft aangemerkt. Eiseres had haar bezwaarschrift te laat ingediend, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank legt uit dat de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar door de minister niet kan worden gezien als een besluit op een herzieningsverzoek, omdat het bezwaarschrift niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank concludeert dat er geen bezwaar openstond tegen de inhoudelijke beoordeling en dat de brief van de minister van 18 april 2024 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Hierdoor is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

De minister van Financiën

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit over het overnemen van haar schulden terecht niet tevens heeft aangemerkt als een herzieningsverzoek en daarmee over de vraag of bezwaar openstond tegen de beoordeling in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister terecht tot deze beslissing gekomen. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

2. Met het besluit van 29 november 2022 (het primaire besluit) heeft de minister op de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen beslist.
2.1.
Eiseres heeft op 16 oktober 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. In de kop van het bezwaarschrift staat “voorlopig bezwaarschrift cq. verzoek tot herziening”.
2.2.
Met het besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eiseres (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft in de beslissing op bezwaar een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar gemaakt en geconcludeerd dat de geldschulden niet voor overname in aanmerking komen.
2.3.
Op 7 maart 2024 heeft eiseres een brief gestuurd en daarin bezwaar gemaakt tegen de beslissing op bezwaar met daarin de inhoudelijke beoordeling.
2.4.
Met een brief van 18 april 2024 heeft de minister op de brief van eiseres van 7 maart 2024 gereageerd en geconcludeerd dat niet nogmaals bezwaar kan worden gemaakt tegen de beslissing op bezwaar met daarin de beoordeling.
2.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de brief van 18 april 2024. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de beslissing op bezwaar
3. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot overname van privaatrechtelijke geldschulden. De minister heeft met het primaire besluit geweigerd verschillende schulden over te nemen. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is door de minister met de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft de beslissing op bezwaar als volgt gemotiveerd. Eiseres had tot 10 januari 2023 om haar bezwaarschrift tegen het primaire besluit in te dienen. De minister heeft het bezwaarschrift van eiseres op 16 oktober 2023 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend. Ondanks de te late indiening heeft de minister het bezwaar van eiseres inhoudelijk beoordeeld. De minister heeft daartoe gesteld dat de schuld niet voor overname in aanmerking komt, omdat de schuld niet voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
3.1.
Eiseres heeft met een brief van 7 maart 2024 wederom bezwaar gemaakt tegen de beslissing op bezwaar met daarin de beoordeling. Met de brief van 18 april 2024 heeft de minister op deze brief van eiseres gereageerd. De minister heeft toegelicht dat hij de bevoegdheid heeft om de aangevoerde bezwaargronden te beoordelen. Hiervoor is geen wettelijke grondslag in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom is de minister hier niet toe verplicht. Verder heeft de minister eiseres er op attent gemaakt dat het niet mogelijk is om tweemaal bezwaar te maken tegen hetzelfde besluit. Wel is aangeboden om de brief van 7 maart 2024 aan te merken als een beroepschrift en deze door te sturen naar de rechtbank. Omdat eiseres expliciet heeft aangegeven dat zij dit niet wilde, heeft de minister dit niet gedaan.
Beroep van eiseres
4. Eiseres betwist niet dat het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 te laat is ingediend en evenmin dat eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres betoogt echter dat het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 tevens moet worden gezien als een verzoek om herziening. Nu in de beslissing op bezwaar een beoordeling van het bezwaar is gemaakt, dient dit te worden opgevat als een afwijzing van het herzieningsverzoek. Op 7 maart 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de (in haar visie) afwijzing van het herzieningsverzoek. De brief van 18 april 2024 is volgens eiseres een beslissing op bezwaar genomen op het bezwaar van 7 maart 2024. Het herzieningsverzoek is, aldus eiseres, gebaseerd op artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir. Ook doet eiseres een beroep op artikel 4:6 van de Awb.
Heeft de minister het bezwaar van eiseres terecht niet aangemerkt als herzieningsverzoek?
5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. Volledigheidshalve heeft verweerder het bezwaar inhoudelijk beoordeeld en nogmaals toegelicht waarom de schulden die niet worden overgenomen niet in aanmerking komen voor overname op grond van de Wht.
5.1.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of de brief van 18 april 2024 van de minister een besluit is in de zin van de Awb. [1] Als de brief van 18 april 2024 geen besluit is in de zin van de Awb heeft dit tot gevolg dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep. Een belanghebbende kan immers alleen tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. [2] Verder is van belang dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. [3] Het bezwaar moet zijn gericht tegen een besluit in de zin van de Awb. In de Awb is neergelegd dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5.2.
Om de voorliggende vraag te beantwoorden moet eerst worden beoordeeld of het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 door de minister tevens opgevat had moeten worden als een herzieningsverzoek. Daarna komt pas aan de orde of de beoordeling in de beslissing op bezwaar eventueel een (primaire) beslissing zou zijn op het herzieningsverzoek en daarmee een (separaat) besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van eiseres dat het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 tevens gezien moet worden als een herzieningsverzoek niet slagen. Hoewel in de aanhef van het bezwaarschrift is opgenomen “voorlopig bezwaarschrift cq. verzoek tot herziening”, ontbreekt in het bezwaarschrift zelf elke inhoudelijke onderbouwing hiervoor. Het betreft een inhoudelijk bezwaarschrift tegen het primaire besluit. Daarnaast wordt in het petitum van het bezwaarschrift geen herziening verzocht en wordt in het aanvullend bezwaarschrift op geen enkele wijze meer verwezen naar een verzoek om herziening. De minister hoefde het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 naar het oordeel van de rechtbank niet op te vatten als (tevens) een herzieningsverzoek.
5.4.
Nu de minister het bezwaarschrift van 16 oktober 2023 niet hoefde op te vatten als een herzieningsverzoek kan de beslissing op bezwaar met daarin de beoordeling niet worden gezien als een (primair) besluit op een herzieningsverzoek. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat tegen de inhoudelijke beoordeling geen bezwaar openstond. Dit heeft tot gevolg dat de brief van 18 april 2024 geen besluit is in de zin van de Awb en dus ook geen beslissing op bezwaar in welke zin dan ook. De brief van 18 april 2024 is een informatieve brief die niet gericht is op rechtsgevolg.
5.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de brief van 18 april 2024 van de minister geen besluit en daarmee is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb
3.Artikel 7:1, eerste lid van de Awb