ECLI:NL:RBROT:2025:6507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/10/697975 / JE RK 25-761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2025 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige, die al eerder was uitgesproken, te handhaven en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige acuut en ernstig wordt bedreigd, onder andere door fysiek en verbaal geweld in de thuissituatie. De moeder van de minderjarige is momenteel in Marokko en de vader is niet verschenen op de zitting. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) over de minderjarige gehoord en heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 14 juli 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat er stapsgewijs wordt toegewerkt naar een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, zodra zij terug is in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/697975 / JE RK 25-761
Datum uitspraak: 24 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over (het horen op) een voorlopige ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 in [plaats 1] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader, ingeschreven in [plaats 2] , thans verblijvende in Marokko.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 14 april 2025, en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
Op 24 april 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, die telefonisch is gehoord, met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger van de [gecertificeerde instelling] , hierna te noemen de GI, te weten
[persoon B] .
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van Z. Hamidi, tolk in de Arabische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft op de crisisopvang.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 april 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 14 juli 2025. Daarnaast is een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 12 mei 2025. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De voorlopige ondertoezichtstelling is al uitgesproken. Thans moeten partijen hierop nog worden gehoord. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde drie maanden, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hiervan zijn reeds met spoed vier weken verleend. Over de periode tot
14 juli 2025 moet nog worden beslist.

4.De standpunten

4.1.
Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. De Raad maakt zich zorgen over [minderjarige] . Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is verstoord. [minderjarige] kan niet thuis zijn met de moeder erbij. Het is onduidelijk waarom het zo escaleert in de thuissituatie en daar moet zicht op komen. [minderjarige] is onvoorspelbaar. De Raad wil dat er zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] , maar daarvoor moeten er wel veiligheidsafspraken en een plan worden gemaakt.
4.2.
De GI ondersteunt ter zitting het verzoek van de Raad en licht het volgende toe. Er zijn ernstige zorgen over [minderjarige] in de thuissituatie. Zo heeft [minderjarige] de moeder geslagen en was hij niet meer voor rede vatbaar. Hij is onvoorspelbaar en heeft gezegd dat hij wil weglopen. [minderjarige] is vervolgens met spoed uit huis geplaatst. [minderjarige] doet het naar omstandigheden goed op de groep. Hij gebruikt geen drank of drugs en is rustig. Verder is hij erg op zichzelf en doet hij niet mee aan de routine. Hij komt de afspraken na en is goed aan te sturen. Eerder is geprobeerd toen de oudere broer [persoon C] nog thuis woonde om in de thuissituatie MST in te zetten, maar dit is stopgezet omdat [minderjarige] en zijn broer niet mee wilden werken. Momenteel verblijft de moeder in Marokko. Op 2 mei a.s. komt zij weer terug in Nederland en vanaf dat moment wil de GI werken aan het contactherstel. Er zal stapsgewijs binnen twee weken worden toegewerkt naar een thuisplaatsing met behulp van ambulante spoedhulp. [minderjarige] zegt mee te willen werken maar de GI weet niet hoe hij kan reageren. Om die reden is [minderjarige] aangemeld bij [jeugdzorg] , als hij (eventueel) naar een vervolgplek moet.
4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder verzet zich niet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder verzet zich ook niet tegen de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken. De moeder verzoekt het resterende deel van het verzoek, waar nog op moet worden beslist, af te wijzen. De moeder wil aan het contactherstel werken zodra zij terug is in Nederland en vindt het dan niet meer nodig dat [minderjarige] nog in de crisisopvang verblijft.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] gebruikt fysiek en verbaal geweld naar zijn moeder. De moeder is niet in staat haar gezag te laten gelden en [minderjarige] lijkt het geweld te normaliseren. Hij laat zelfbepalend gedrag laat, waarbij er voortdurend conflicten ontstaan tussen de moeder en [minderjarige] . Uiteindelijk is het zo geëscaleerd in de thuissituatie, dat [minderjarige] de moeder heeft geslagen en hij met spullen heeft gegooid. De politie is langsgekomen en heeft veiligheidsafspraken gemaakt, waar [minderjarige] zich niet aan heeft gehouden. [minderjarige] heeft de moeder in het bijzijn van het Crisis Interventie Team (hierna CIT) een vuistslag gegeven, wat hij ontkent als hier op wordt aangesproken. Uiteindelijk is [minderjarige] door middel van een spoedmaatregel uit huis geplaatst.
5.3.
De afgelopen periode is tevergeefs geprobeerd om hulpverlening in te zetten in het vrijwillig kader. Het is nu niet in het belang van [minderjarige] om terug te keren naar de moeder, omdat zij nog tijdelijk in het buitenland verblijft. Het is belangrijk dat wanneer de moeder terug is in Nederland, er stapsgewijs wordt teruggewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Als [minderjarige] weer geheel thuis woont is het belangrijk dat het gezin wordt ondersteund door ambulante spoedhulp. Om een terugplaatsing van [minderjarige] te waarborgen, is het belangrijk dat de moeder en [minderjarige] goed samenwerken met de jeugdbeschermer en dat de veiligheidsafspraken worden nageleefd. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zodat er zorgvuldig wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing.
5.4.
De kinderrechter laat de voorlopige ondertoezichtstelling dan ook in stand. Daarnaast verlengt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 juli 2025.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 juli 2025;
6.2.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 door
mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 2 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).