Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van SOR, met bijlage;
- de akte van [persoon A] , met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie, en Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie. Het geschil betreft de afrekening van servicekosten over het jaar 2020. [persoon A] heeft de huurcommissie gevraagd om de afrekening te beoordelen, maar is het niet eens met de uitspraak van de huurcommissie. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 7 februari 2025 bepaald dat de servicekosten voor het jaar 2020 met betrekking tot verschillende posten, zoals stroomverbruik en stookkosten, vastgesteld moeten worden in overeenstemming met de uitspraak van de huurcommissie. Voor de post huismeester is de zaak aangehouden om SOR de gelegenheid te geven om de agenda van de huismeester van 2020 te overleggen. Na beoordeling van de agenda heeft de kantonrechter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de huismeester niet naar behoren heeft gefunctioneerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat SOR de kosten voor de huismeester mag doorberekenen aan de huurders, en dat de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de totale servicekosten voor [persoon A] vastgesteld op € 979,51 en haar veroordeeld in de proceskosten van € 337,50. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.