Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Uit een bestuurlijke rapportage van 7 april 2025 komt het volgende naar voren. Verzoekster stond ten tijde van het bestreden besluit met haar zoon [naam 1] en zus ingeschreven op het adres [adres] (de woning). Vanwege meerdere meldingen via Meld misdaad anoniem (MMA) over handel in verdovende middelen zijn politieambtenaren bij de woning langsgegaan. Verzoeksters zoon deed open, gaf aan dat verzoekster in Suriname verblijft en gaf de politie toestemming om de woning te doorzoeken. In één van de slaapkamers, die was ingericht als opslag voor losse goederen, is het volgende aangetroffen: 138 gram henneptoppen, een Engels woordenboek met een verborgen kluisje met daarin 3 gele XTC-pillen en 1 roze XTC-pil in brokjes (bij elkaar 2,4 gram MDMA), 1 buisje met vloeistof (geen verboden middel), 1 zakje met 22 gram MDMA, 3 ponypacks met 1,3 gram cocaïne, 1 zakje met 10,3 gram methamfetamine, een grammenweegschaal en niet gevouwen ponypacks. Hiermee zijn in totaal 138 gram softdrugs en 36 gram harddrugs aangetroffen. Voor wat betreft eerdere overlastmeldingen bij de woning zijn in de afgelopen vijf jaar enkele tientallen registraties vastgelegd in diverse politiesystemen. Ten aanzien van overlasthistorie van verzoekster en haar zus zijn geen relevante eerdere registraties vastgelegd in de politiesystemen. Ten aanzien van verzoeksters zoon zijn er de afgelopen vijf jaar 44 registraties vastgelegd in de diverse politiesystemen. Dit betreffen registraties aangaande controles van jeugd op straat en een aantal registraties vanwege verkeersovertredingen, waarvan een aantal registraties drugsgerelateerd zijn.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. De burgemeester heeft op grond van de bestuurlijke rapportage besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoekster is het daar niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat de woning open blijft totdat is beslist op het bezwaar van verzoekster.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient dus eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoekster gedurende drie maanden geen toegang tot haar woning. Daarnaast heeft de verhuurder van de woning op 12 mei 2025 schriftelijk aangegeven de huurovereenkomst buitengerechtelijk te zullen ontbinden vanwege de sluiting.
De bevoegdheid om de woning te sluiten
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning harddrugs of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of als de drugs met dat doel aanwezig zijn.
8. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden.
9. De burgmeester is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij softdrugs is in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Het is niet in geschil dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om tot sluiting van verzoeksters woning over te gaan. Wat partijen verdeeld houdt, is of de sluiting van verzoeksters woning noodzakelijk en evenwichtig is.
Is de sluiting noodzakelijk?
10. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de sluiting niet noodzakelijk is. Er is slechts sprake van een geringe overschrijding van de grenzen voor eigen gebruik. Zij betwist dat de aangetroffen hoeveelheden drugs bestemd waren voor handel. De drugs en ook de ponypacks waren bestemd voor eigen gebruik door haar zoon. Hij is een grootgebruiker. Verzoekster heeft haar zoon meerdere malen aangemaand om te stoppen met drugsgebruik. Er zijn daarnaast geen andere goederen aangetroffen die wijzen op handel. Verzoekster betwist verder de MMA-meldingen omdat deze kennelijke onjuistheden bevatten. Ook zijn de meldingen niet recent, de laatste is van 18 december 2024, en is de sluiting door tijdsverloop niet noodzakelijk. Daar komt bij dat verzoeksters zoon zich per 9 mei 2025 heeft uitgeschreven en is vertrokken uit de woning, waarmee volgens verzoekster ook om die reden de noodzaak tot sluiting is komen te ontvallen.
11. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwetis in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De voorzieningenrechter dient dus de vraag te beantwoorden of sprake is van een ernstig geval op grond waarvan tot sluiting van de woning mocht worden overgegaan. Uit jurisprudentie blijkt dat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij deze vraag.Zo is de noodzaak tot sluiting groter als het gaat om harddrugs en als de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld.
12. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en niet gehouden was met een minder ingrijpend middel te volstaan. Vast staat dat in de woning 138 gram softdrugs en 36 gram harddrugs zijn aangetroffen (en daarmee een handelshoeveelheid van zowel hard- als softdrugs). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een geringe overschrijding van de grenzen van 5 gram voor softdrugs respectievelijk 0,5 gram voor harddrugs en gelet op de forse overschrijding vindt de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik bestemd waren. Gelet op de aanwezige handelshoeveelheid mag de burgemeester dan aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting.Dat verzoeksters zoon inmiddels uit de woning is vertrokken, doet daaraan niet af. Daar komt bij dat uit de (overlast)historie ten aanzien van verzoeksters zoon onder meer naar voren komt dat er in 2021 een melding is gedaan over handel in verdovende middelen vanuit een woning in Oostburg, waarbij is medegedeeld dat de bevoorrading van de woning werd gerealiseerd door ene “[naam 2]”, die na onderzoek hoogstwaarschijnlijk verzoeksters zoon bleek te zijn. Ten aanzien van de (overlast)historie van de woning komt aar voren dat er een melding is gedaan op 6 juni 2024 dat er harddrugs worden verhandeld vanuit de woning, dat die daar kunnen worden opgehaald, maar meestal door de bewoner worden bezorgd. Ook is er een melding van 27 juni 2024 dat de zoon zich bezighoudt met illegale prostitutie en drugshandel en is er een melding gedaan op 18 december 2024 dat vanuit de woning drugs worden verkocht en dat het een komen en gaan is van mensen bij de woning. De burgemeester heeft aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen drugs gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen en op het geheel van de meldingen bestemd waren voor handel. Dat omwonenden geen overlast hebben ervaren, doet daaraan niet af. Bij het besluit tot sluiting heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook mogen betrekken dat de woning is gelegen in een veiligheidsrisicogebied. Het tijdsverloop leidt niet tot het oordeel dat de sluiting niet meer noodzakelijk is. De laatste MMA-melding dateert van 18 december 2024 en het huisbezoek van 11 maart 2025. De politie heeft naar aanleiding daarvan een bestuurlijke rapportage opgemaakt met het advies om de woning te sluiten. De burgemeester is op 7 april 2025 op de hoogte is geraakt van de bevindingen van de politie, waarna op 8 mei 2025 het bestreden besluit is genomen. De burgemeester mocht zich gelet op de bevindingen in de bestuurlijke rapportage in redelijkheid op het standpunt stellen dat de openbare orde door de aangetroffen drugs ernstig is verstoord, dat verdere aantasting daarvan (of herhaling) moet worden voorkomen en dat niet kan worden volstaan met een minder ingrijpend middel.
Is de sluiting evenwichtig?
13. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. Dit geldt ook voor de duur van de sluiting, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit de beleidslijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning en de duur daarvan niet onevenwichtig zijn. Inherent aan een woningsluiting is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat verzoekster door haar medische problematiek aan deze woning gebonden is, of de burgemeester anderszins vanwege medische redenen had moeten afwijken van haar beleid om tot sluiting overgaan, heeft verzoekster niet verder onderbouwd. Dat de drugs in beslag zijn genomen en dus niet verhandeld kunnen worden, maakt de sluiting niet onevenwichtig. Verzoekster heeft, gelet op de antecedenten van haar zoon, de aan de woning gerelateerde antecedenten en haar stelling dat zij haar zoon meerdere malen heeft gezegd te stoppen met drugsgebruik, niet aannemelijk gemaakt dat zij in het geheel niet afwist van de betrokkenheid van haar zoon bij drugs(handel). Verzoekster had zich als huurder en hoofdbewoonster op de hoogte moeten stellen van wat er zich afspeelde in haar woning. Dat zij volgens haar zeggen nooit in de kamer met de aangetroffen drugs kwam, komt voor haar rekening en risico. Voorts heeft verzoekster haar stelling dat zij alternatieve huisvesting financieel niet kan dragen, niet verder onderbouwd. Tot slot is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 10 van de Grondwet, nu de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning bij wet is voorzien en de burgemeester de sluiting noodzakelijk mocht achten. De voor verzoekster nadelige gevolgen van het besluit zijn niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.