ECLI:NL:RBROT:2025:6817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ROT 23/7016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inzageverzoek op grond van de AVG en de ontvankelijkheid van het beroep tegen niet-tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en het beroep tegen een besluit op zijn AVG-verzoek beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van zijn gemeente, dat op 14 april 2023 was genomen. Dit besluit betrof een inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser had op 23 oktober 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat het college inmiddels op 1 februari 2024 had beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser geen afzonderlijk belang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien het college inmiddels een beslissing had genomen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de beroepen tegen het bestreden besluit en de dwangsombesluiten ongegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen verwerkte persoonsgegevens zijn gevonden op het moment van eisers AVG-verzoek. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens zouden moeten zijn dan in de verstrekte verwerkingsoverzichten. De rechtbank concludeert dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de AVG en dat de verstrekte informatie voldoende was om aan de eisen van de AVG te voldoen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk en de beroepen tegen het besluit van 1 februari 2024 en de dwangsombesluiten van 17 juni 2024 ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , het college

(gemachtigden: mr. R. Codrington en mr. W. Breure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en het beroep tegen een besluit op zijn AVG [1] -verzoek.
1.1.
Het college heeft met het primaire besluit van 14 april 2023 beslist op eisers AVG-verzoek. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 23 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
1.3.
Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 heeft het college eisers bezwaar gegrond verklaard en aanvullende gegevens uit Suwinet verstrekt. Voor het overige heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft op 24 maart 2024 beroepsgronden tegen dit besluit ingediend.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 en 28 februari 2023 heeft het college besluiten genomen op twee inzageverzoeken van eiser van 25 mei 2021. Met deze verzoeken heeft eiser verzocht om inzage in de contacthistorie tussen eiser en de [gemeente] en verwerkte persoonsgegevens in Suwinet. Op 1 maart 2023 heeft eiser op die besluiten gereageerd, beroep ingesteld [2] , een nieuw inzageverzoek ingediend en daarbij expliciet vermeld dat dit een AVG-verzoek is. Eiser heeft het college verzocht om (1) zijn persoonsgegevens inzake de contacthistorie en (2) een update van zijn verwerkte Suwinet-persoonsgegevens te verstrekken. Op 31 maart 2023 heeft eiser het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn inzageverzoek.
3. Met het primaire besluit van 14 april 2023 heeft het college beslist op eisers inzageverzoek van 1 maart 2023. Het college heeft verzoek 1 toegekend en daarbij toegelicht dat eiser op 23 februari 2023 al een besluit hierover heeft ontvangen, vervolgens op 1 maart 2023 een nieuw AVG-verzoek heeft ingediend terwijl geen sprake is geweest van nieuwe contactmomenten waarin eisers persoonsgegevens zijn verwerkt. Het college heeft ten aanzien van verzoek 2 verwezen naar het eerdere besluit van 28 februari 2023, waarbij eiser een opgave Suwinet-gegevens heeft ontvangen. In reactie op het verzoek van eiser om een update van deze gegevens, heeft het college toegelicht dat in de tussentijd geen persoonsgegevens zijn verwerkt via Suwi-inkijk omdat er geen Suwi-inkijkmomenten zijn geweest.
4. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 6 oktober 2023 heeft eiser het college gevraagd alsnog binnen twee weken te antwoorden, waarna eiser op 23 oktober 2023 een beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
5. Vervolgens heeft het college op 1 februari 2024 beslist op het bezwaar van eiser. Tijdens de bezwaarprocedure kwam het college toch een aantal Suwinet-inkijkmomenten tegen, zodat aan eiser met het bestreden besluit een overzicht van deze gegevens over de jaren 2021 tot en met 2023 is verstrekt.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van rechtswege ook is gericht tegen het besluit van 1 februari 2024. Eiser heeft gemotiveerd meegedeeld dat hij het niet eens is met het niet tijdig nemen van een besluit en het bestreden besluit. [3] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep niet-tijdig beslissen
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser nog een afzonderlijk belang heeft bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen, omdat het college hangende het beroep op 1 februari 2024 heeft beslist op eisers bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 1 februari 2024
Het wettelijk kader
8. Artikel 15 van de AVG luidt:
"1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
[…]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
[…]"
Beoordeling door de rechtbank
9. Eiser voert aan dat het college geen volledige inzage heeft gegeven in zijn in de contacthistorie verwerkte persoonsgegevens. De rechtbank is van oordeel dat het college met de gegeven toelichting in redelijkheid het standpunt heeft mogen innemen dat op het moment van eisers AVG-verzoek (1 maart 2023) geen verwerkte persoonsgegevens zijn gevonden. Tijdens een eerdere bezwaarprocedure ten aanzien van de belhistorie zijn wel meer verwerkte persoonsgegevens van eiser gevonden. Het college heeft daarbij aannemelijk gemaakt dat dit uitsluitend komt door de overstap naar een nieuw systeem, omdat gegevens eerst werden gekoppeld aan de postcode en het huisnummer en in het nieuwe systeem worden gekoppeld met het BSN [4] . Voor wat betreft de alsnog in bezwaar verstrekte verwerkingsoverzichten Suwinet is de rechtbank van oordeel dat daarmee is voldaan aan het doel van artikel 15 van de AVG. Daarbij wordt een kopie verstrekt van de verwerkte persoonsgegevens. [5] Volgens vaste rechtspraak [6] betekent het recht op inzage niet dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de (interne) documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Een overzicht is dus voldoende. Eiser heeft met deze verwerkingsoverzichten inzicht gekregen in welke persoonsgegevens zijn gebruikt en wat het verwerkingsdoel is geweest. Eiser is hiermee dus in staat gesteld om zijn gegevens te controleren en om na te gaan of deze in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt.
Eiser heeft zijn stelling dat er meer persoonsgegevens zouden moeten zijn dan opgenomen in de verstrekte verwerkingsoverzichten, zowel met betrekking tot de contacthistorie als Suwinet, niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft, zoals hiervoor is overwogen, afdoende toegelicht waarom eiser heeft kunnen beschikken over meer gegevens uit de contacthistorie en de enkele overtuiging van eiser dat hij nog steeds niet al zijn verwerkte persoonsgegevens heeft ontvangen, maakt dit oordeel niet anders. Ook kan hier niet de conclusie aan worden verbonden dat sprake zou zijn van deelbesluiten. Gelet op de volledige heroverweging die plaatsvindt in bezwaar [7] kunnen ook met of bij de beslissing op bezwaar meer persoonsgegevens worden verstrekt. Indien eiser het niet eens is met dit besluit, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden, wat hij ook heeft gedaan.
Voor zover eiser in beroep stelt dat hij recht heeft op inzage in de namen en personeelsdossiers van de ambtenaren die zijn persoonsgegevens hebben geraadpleegd en/of beoordeeld, constateert de rechtbank allereerst dat eiser hier niet om heeft verzocht in zijn AVG-verzoek van 1 maart 2023. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat hierover naar aanleiding van een eerder door eiser ingediend AVG-verzoek (eveneens bij het college) al een oordeel is gegeven door de rechtbank. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Ook is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het college het evenredigheidsbeginsel zou hebben geschonden.
Het beroep tegen de dwangsombesluiten
10. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het besluit over de dwangsom, als dat besluit wordt betwist. [9] De rechtbank leidt uit het betoog van eiser af dat hij het ook niet eens is met de genomen dwangsombesluiten. Het college heeft volgens eiser buiten de daarvoor gestelde termijn (voor AVG-verzoeken) beslist. Daarnaast is eiser het niet eens met de dwangsombesluiten omdat hij geen volledig overzicht van zijn persoonsgegevens heeft ontvangen, zodat nog niet volledig is beslist op zijn inzageverzoek van 1 maart 2023.
11. Voor wat betreft de bestuurlijke dwangsom in de primaire fase heeft het college een dwangsombesluit genomen op 14 april 2023 en een beslissing op bezwaar op 1 februari 2024. Het college heeft hierbij aan eiser een bestuurlijke dwangsom van in totaal € 46,- toegekend vanwege het niet tijdig beslissen in de primaire fase. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 november 2024 reeds beslist op het beroep tegen deze beslissing op bezwaar. [10] Deze uitspraak staat in rechte vast. De door eiser genoemde gronden tegen dit besluit behoeven daarom ook geen bespreking.
12. Voor wat betreft de bezwaarfase heeft het college dwangsombesluiten genomen op 13 november 2023 en 5 februari 2024. Het college heeft vervolgens in twee beslissingen op bezwaar van 17 juni 2024 de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft hierbij bepaald geen dwangsom verschuldigd te zijn voor wat betreft de bezwaarfase.
13. De rechtbank overweegt voor wat betreft het beroep tegen de beslissingen op bezwaar van 17 juni 2024 dat het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat zij geen dwangsom is verschuldigd aan eiser. Eiser heeft zowel op 6 oktober 2023 als op 17 november 2023 een e-mailbericht verstuurd met het bericht dat hij nog geen antwoord heeft en dit binnen twee weken alsnog wil ontvangen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat deze e-mailberichten niet kunnen worden gekwalificeerd als ingebrekestelling, mede gelet op het feit dat eiser meerdere, soortgelijke procedures heeft lopen en had kunnen en moeten weten wat in ieder geval in een ingebrekestelling moet worden aangegeven. Het college heeft daarom terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op (een) bestuurlijke dwangsom(men).

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk.
15. De beroepen tegen het besluit van 1 februari 2024 en de dwangsombesluiten van 17 juni 2024 zijn ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 1 februari 2024 en de dwangsombesluiten van 17 juni 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene verordening gegevensbescherming
3.Zie ook artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
4.Burgerservicenummer
5.Zie hiervoor artikel 15, derde lid, van de AVG.
7.Zoals bedoeld in artikel 7:11 van de Awb.
9.Dit staat in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.
10.Zaaknummer ROT 24/2670