ECLI:NL:RBROT:2025:6930

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
ROT 25/3554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een verzoek om bestuursdwang en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingetrokken door de verzoekers, na het overlijden van de oorspronkelijke indiener. De burgemeester van Dordrecht had eerder een besluit genomen om bestuursdwang toe te passen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, wat leidde tot de sluiting van een woning. Na het overlijden van de oorspronkelijke verzoeker hebben de erven de procedure voortgezet. De burgemeester heeft laten weten de sluiting van de woning niet te effectueren, wat aanleiding gaf tot het verzoek om proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren om de proceskosten niet te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de burgemeester veroordeeld tot betaling van € 907,- aan verzoekers, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 53,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3554

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekers], verzoekers

(gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo),
en

de burgemeester van Dordrecht, de burgemeester.

(gemachtigde mr. D. van de Water)

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 2 april 2025 heeft de burgmeester het bezwaar tegen het besluit waarbij is bepaald om bestuursdwang toe te passen op grond van de bevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet, inhoudende de sluiting van de woning aan [adres], ongegrond verklaard. [naam] heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Nadat [naam] een voorlopige voorziening heeft gevraagd is hij op [datum] overleden. De erven van [naam] hebben de procedure voortgezet.
3. De burgemeester heeft de rechtbank laten weten als gevolg van het overlijden van [naam] de sluiting van de woning niet te effectueren.
4. Op 4 mei 2025 hebben [verzoekers] vervolgens het verzoek ingetrokken met daarbij het verzoek om de burgemeester te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de burgmeester in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De burgemeester heeft telefonisch medegedeeld deze reactie al te hebben gegeven in het schrijven van 1 mei 2025.
5. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
8. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de burgmeester tegemoetgekomen?
8. De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of de burgmeester geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen.
9. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 16 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006: AX6776 en van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4219) overweegt de voorzieningenrechter dat een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel dient te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen levert in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid op.
10. Uit de correspondentie is gebleken dat de burgemeester de sluiting van de woning niet heeft geëffectueerd vanwege het overlijden van [naam] en om de familie de gelegenheid te geven om de woning in alle rust leeg te halen. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat de burgmeester de woning uit coulance niet heeft gesloten. De burgmeester stelt zich in de brief van 1 mei 2025 op het standpunt dat het besluit niet onzorgvuldig of onrechtmatig is genomen en dat zijn keuze om het besluit op dit moment niet uit te voeren, een gevolg is van het overlijden van [naam] en geen juridische verplichting is. In wat de burgmeester heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter echter gelet op de vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid om niet tot vergoeding van de proceskosten over te gaan. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om de burgemeester in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
11. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe.
13. Nu de burgemeester aan verzoekers is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de burgmeester ook te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 907,- aan verzoekers;
- draagt de burgmeester op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure