ECLI:NL:RBROT:2025:7183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/10/698975 / JE RK 25-901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een onveilige thuissituatie

Op 15 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door een onveilige thuissituatie, waarin sprake is van geweldsdreiging van [persoon A], een lid van een motorclub. De moeder van de kinderen is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over haar vermogen om voor de kinderen te zorgen, vooral gezien haar relatie met [persoon A] en de verwaarlozing van de woning. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgvoorziening voor drie maanden. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter de mening van de kinderen gehoord en de zorgen van de Raad en de betrokken instanties besproken. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/698975 / JE RK 25-901
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. G.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming,
hierna te noemen de LET JB, gevestigd te Utrecht,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 mei 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 2 mei 2025;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de Raad van 1 mei 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 13 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de Raad, te weten [vertegenwoordiger 1] en mw. [vertegenwoordiger 2] ;
  • een vertegenwoordiger van de LET JB, te weten [vertegenwoordiger 3] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2025 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 mei 2025.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 maart 2025 de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 mei 2025.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 12 april 2025 binnen het netwerk, te weten bij grootouders moederzijde (mz).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad, na wijziging, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter zitting heeft de Raad het (gewijzigde) verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Afgelopen maandag heeft de Raad een gesprek gehad met de moeder. Naar aanleiding van dit gesprek is het gewijzigde verzoek ingediend. De Raad maakt zich nog altijd zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zo zijn er zorgen over hun veiligheid, omdat niet duidelijk is of de moeder nog een relatie heeft met [persoon A] , die president is van een motorclub. Na het incident op 22 april 2025 was de moeder vastbesloten haar relatie en het contact met [persoon A] te verbreken, maar ze heeft uiteindelijk laten weten niet open te staan voor vrijwillige ambulante hulp vanuit de vrouwenhulpverlening waar de Raad haar naar had toegeleid. Daar komt bij dat de wens van de moeder om de relatie met [persoon A] te beëindigen mogelijk ook een veiligheidsrisico voor haar betekent. De kinderen hebben voor een langere periode een stressvolle thuissituatie gekend maar er is geen zicht op de thuissituatie bij de moeder. Het is een gesloten gezinssysteem en het gezin lijkt problemen zelf te willen oplossen. Ook is de woning vies en verwaarloosd.. Het is belangrijk dat er de komende periode wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing, omdat dit in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De inschatting is dat een termijn van drie maanden aanvaardbaar is voor de kinderen om onzekerheid over hun toekomstperspectief te verdragen en er door de GI kan worden onderzocht wanneer en op welke wijze ze naar huis kunnen. Hiervoor moet duidelijk worden welke veiligheidsafspraken er nodig zijn en hoe een vangnet voor de kinderen kan worden georganiseerd. Ook moet worden beoordeeld of de woning weer voldoende op orde is om terugkeer mogelijk te maken.

4.De standpunten

4.1.
Ter zitting heeft het LET JB het volgende toegelicht. Het LET JB maakt zich met name zorgen over de hulpverlening die niet goed van de grond komt. Nadat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis zijn geplaatst heeft er op 22 april 2025 nog een escalatie plaatsgevonden tussen de moeder en [persoon A] . Er wordt gezien dat de moeder de hulpverlening afhoudt, met name als het over haar relatie met [persoon A] gaat. Wat de kinderen betreft, is de moeder wisselend in haar hulpvraag, de ene keer zegt ze dat ze geen hulpvraag heeft, de andere keer zegt ze open te staan voor hulp. De afgelopen periode is Stichting Elkerliek betrokken geweest, maar deze hulpverlening is niet van de grond gekomen. Het LET JB heeft laatst een gesprek gevoerd met [persoon A] , waarbij hij zich prima opstelt in het contact. Het LET JB wil opnieuw met [persoon A] in gesprek, omdat hij niet in de thuissituatie bij de moeder mag komen. Dit is nog niet gelukt. De komende periode wil het LET JB ambulante spoedhulp (ASH) inzetten in de thuissituatie bij de moeder. De komende drie maanden zijn nodig om zicht te krijgen op de thuissituatie bij de moeder en om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder voert geen verweer tegen de ondertoezichtstelling. De moeder voert wel verweer tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder ziet de noodzaak voor een uithuisplaatsing niet in, omdat zij nog steeds de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich kan nemen. De moeder ziet de kinderen elke dag uit werk en de kinderen vertellen dat zij terug willen naar huis. Het contact tussen de moeder en de kinderen is goed. De kinderen kunnen zich vanaf nu gaan richten op het herstel vanuit de thuissituatie bij de moeder. De relatie met [persoon A] is definitief verbroken, waardoor die zorg is weggenomen. Verder zijn de zorgen die de politie omschrijft niet zo heftig als het lijkt. Daarnaast heeft de moeder de woning opgeruimd en schoongemaakt. Zij stelt zich wel degelijk open voor de hulpverlening, maar hoeft geen hulp voor haar weerbaarheid, omdat zij weerbaar genoeg is. De afgelopen periode heeft de GI genoeg tijd gehad om veiligheidsafspraken te maken, het is niet aan de moeder te wijten dat dit nog niet is gebeurd.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt ernstig bedreigd, omdat zij een onveilige en onvoorspelbare thuissituatie hebben gekend. Er is sprake van een ernstige geweldsdreiging vanuit [persoon A] naar de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [persoon A] is lid van een motorbende en hij heeft (levens)bedreigende uitspraken gedaan over de moeder. [persoon A] zou grote druk uitoefenen op de moeder en er zouden vuurwapens zijn aangetroffen in de woning van de moeder. Verder is er sprake van een vieze en verwaarloosde woning bij de moeder. Vanwege de ernstige onveiligheid en meerdere escalaties in de thuissituatie bij de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een crisisgroep geplaatst. Inmiddels zijn de kinderen geplaatst binnen het netwerk, te weten bij grootouders mz.
5.3.
De afgelopen periode is de hulpverlening nog niet van de grond gekomen, omdat de moeder geen hulpvraag heeft en zij de zorgen bagatelliseert. Er is hulp in het gedwongen kader noodzakelijk, omdat de moeder niet voldoende bereid en in staat is om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelfstandig weg te nemen. Daarnaast is het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij nu naar huis gaan, omdat de veiligheid op dit moment nog niet kan worden gewaarborgd. Zo heeft er op 22 april 2025 nog een incident plaatsgevonden tussen de moeder en [persoon A] . Allereerst moeten er veiligheidsafspraken worden gemaakt en moet er zicht komen op de thuissituatie van de moeder met behulp van ASH. De komende periode is het belangrijk dat de hulpverlening van de grond komt, zodat er een veilige thuissituatie wordt gecreëerd en er kan worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Verder is het belangrijk dat de moeder weerbaarder wordt.
5.4.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de duur van een jaar, te weten tot 15 mei 2026. Daarnaast wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend 15 augustus 2025.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 15 mei 2025 tot 15 mei 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 15 mei 2025 tot 15 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door
mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 26 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.