In deze zaak vordert eiseres, die een kamer huurde in Rotterdam, de onverschuldigd betaalde huur terug van gedaagde, naar aanleiding van een uitspraak van de Huurcommissie. De Huurcommissie heeft geoordeeld dat de redelijke huurprijs € 214,66 bedraagt, terwijl eiseres € 600,00 per maand betaalde. Eiseres stelt dat zij de huurovereenkomst met gedaagde is aangegaan, maar gedaagde betwist dit. De kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is dat eiseres haar huurovereenkomst met gedaagde heeft gesloten. In het huurcontract is een andere persoon als eigenaar vermeld en er is geen bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid van de genoemde vertegenwoordigers. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet als contractspartij kan worden aangemerkt en wijst de vorderingen van eiseres af. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld, die aan de kant van gedaagde worden begroot op nihil.