ECLI:NL:RBROT:2025:7249

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11334142 CV EXPL 24-24884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Terugvordering onverschuldigd betaalde huur door eiseres na uitspraak Huurcommissie

In deze zaak vordert eiseres, die een kamer huurde in Rotterdam, de onverschuldigd betaalde huur terug van gedaagde, naar aanleiding van een uitspraak van de Huurcommissie. De Huurcommissie heeft geoordeeld dat de redelijke huurprijs € 214,66 bedraagt, terwijl eiseres € 600,00 per maand betaalde. Eiseres stelt dat zij de huurovereenkomst met gedaagde is aangegaan, maar gedaagde betwist dit. De kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is dat eiseres haar huurovereenkomst met gedaagde heeft gesloten. In het huurcontract is een andere persoon als eigenaar vermeld en er is geen bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid van de genoemde vertegenwoordigers. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet als contractspartij kan worden aangemerkt en wijst de vorderingen van eiseres af. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld, die aan de kant van gedaagde worden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11334142 CV EXPL 24-24884
datum uitspraak: 30 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts,
tegen
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] en [persoon B]
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de email van [eiseres] van 21 maart 2025, met bijlagen;
  • de email van [eiseres] van 28 maart 2025, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Op 2 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiseres] met haar gemachtigde en namens [gedaagde] [persoon A] (bestuurder) en [persoon B] (beheermedewerker).

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] huurde een kamer in de woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning) van 1 maart 2023 tot en met 31 augustus 2023 voor € 600,00 per maand. Op 12 juli 2023 heeft zij de Huurcommissie verzocht om deze huur te beoordelen. De Huurcommissie heeft geoordeeld dat een huur van € 214,66 redelijk is. Volgens [eiseres] was zij de huurovereenkomst aangegaan met [gedaagde] . Zij vordert daarom de onverschuldigd betaalde huur en de waarborgsom terug van [gedaagde] . [gedaagde] is het daarmee niet eens. De vordering wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Huurovereenkomst?
2.2.
De vraag die hier centraal staat is of [gedaagde] als verhuurder partij is bij de huurovereenkomst met [eiseres] dan wel als zodanig moet worden aangemerkt. [eiseres] vindt van wel en heeft als onderbouwing onder andere twee huurcontracten overgelegd. In het contract dat ziet op de kamer die zij huurde, is [persoon C] vermeld als eigenaar. Op het andere contract, dat ziet op een andere huurder en een andere kamer in dezelfde woning, staat [gedaagde] als eigenaar. Beide contracten vermelden als vertegenwoordigers [bedrijf A] . (hierna: [bedrijf A] ) en [persoon D] (hierna: [persoon D] ) en zijn ondertekend namens [bedrijf A] .
2.3.
[eiseres] heeft erop gewezen dat uit het kadester blijkt dat de vermelding van [persoon C] als eigenaar een vergissing is en dat [gedaagde] als eigenaar van de woning staat geregistreerd. Volgens [eiseres] mag zij daarom, ook gelet op het andere huurcontract, ervan uitgaan dat zij haar huurovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] als eigenaar en dat [bedrijf A] of [persoon D] namens [gedaagde] heeft gehandeld. Dit vindt volgens haar bevestiging in de uitspraak van de Huurcommissie waarin [gedaagde] als verhuurder wordt genoemd, waarbij nog komt dat deze uitspraak tussen partijen vast is komen te staan.
2.4.
[gedaagde] betwist dat zij een huurovereenkomst heeft gesloten met [eiseres] dan wel dat zij [persoon D] of [bedrijf A] heeft gemachtigd om namens haar als vertegenwoordiger op te treden. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij in 2021 en 2022 een aantal woningen in verhuurde staat heeft gekocht, waarvan [persoon D] een van de huurders was. Toen is de woning aan [persoon D] verhuurd. Hij is deze vervolgens per kamer gaan onderverhuren, ook aan [eiseres] . [persoon D] was echter niet gemachtigd om dit namens [gedaagde] te doen en [gedaagde] was hier ook niet van op de hoogte. Daarom is zij van mening dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de vordering van [eiseres] .
2.5.
Geoordeeld wordt dat niet kan worden vastgesteld dat [eiseres] haar huurovereenkomst met [gedaagde] heeft gesloten. Het huurcontract biedt daarvoor geen steun, omdat daarin [persoon C] als eigenaar is genoemd, vertegenwoordigd door [bedrijf A] of [persoon D] . Het enkele gegeven dat [gedaagde] de eigenaar van de woning is maakt niet zonder meer dat ervan kan en moet worden uitgegaan dat [bedrijf A] of [persoon D] een volmacht hadden om namens [gedaagde] de kamer te verhuren. Enige onderbouwing voor het bestaan van zo’n volmacht ontbreekt. Dat [gedaagde] in een ander huurcontract als eigenaar staat genoemd, is daarvoor onvoldoende.
Schijn van vertegenwoordiging
2.6.
Voor zover [eiseres] zich beroept op de schijn van vertegenwoordiging als bedoeld in artikel 3:61 BW kan haar dat evenmin baten. Niet valt in te zien dat en waarom [eiseres] vanwege het overdragen van sleutels door [bedrijf A] of [persoon D] en de beschikking krijgen over de kamer redelijkerwijze mocht aannemen dat [gedaagde] een toereikende volmacht had verleend. Welke verklaring of gedraging van [gedaagde] daaraan zou hebben bijgedragen, is ook niet duidelijk geworden. Op zitting heeft [eiseres] namelijk verteld dat zij contact had met [persoon D] en de huur betaalde aan [bedrijf A] van wie zij maandelijks een betaallink ontving en dat zij pas via het huurcontract van de andere huurder bekend werd met het bestaan van [gedaagde] . Deze omstandigheden zijn onvoldoende om de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan te nemen. De conclusie is dus [gedaagde] niet als contractspartij van [eiseres] kan worden aangemerkt. Haar vorderingen worden daarom afgewezen
Proceskosten
2.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
48436