ECLI:NL:RBROT:2025:7566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/1567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BIZ-aanslag en de ontvankelijkheid van bezwaar tegen heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan eiseres op 11 juli 2023 een BIZ-aanslag van € 300,- opgelegd. Eiseres heeft het bezwaar tegen deze aanslag te laat ingediend, wat door de heffingsambtenaar als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de redenen die eiseres aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaar onvoldoende zijn om te spreken van een geldige, verschoonbare reden. Eiseres was zich bewust van de termijn en de aard van de aanslag, maar heeft desondanks niet tijdig bezwaar gemaakt. De rechtbank stelt echter vast dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door niet naar de reden van het te laat indienen van het bezwaar te vragen. Dit onzorgvuldige handelen kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank komt tot de conclusie dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres met dagtekening 11 juli 2023 voor het jaar 2023 een BIZ-aanslag van € 300,- opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 2] (hierna: [naam 2]), de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [naam 3], werkzaam bij de afdeling Belasting van de gemeente Rotterdam.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van de zaak
2. Eiseres heeft met een brief die op 19 januari 2024 door de heffingsambtenaar is ontvangen, laten weten het niet eens te zijn met de uitspraak op bezwaar. Deze brief is door de heffingsambtenaar doorgestuurd naar de rechtbank om als beroepschrift te behandelen. [1]
De rechtbank heeft de zaak vervolgens in behadeling genomen.
3. Op 14 maart 2025 heeft eiseres de rechtbank digitaal een bericht gestuurd met als onderwerp:
“Verzoek tot gevoegde behandeling van beroepsprocedures BIZ 2023 en 2024”.
Eiseres schrijft daarin onder meer:
“Hierbij verzoek ik u om de beroepsprocedures met betrekking tot de aanslagen BIZ 2023 en 2024 gezamenlijk te behandelen tijdens de reeds geplande zitting in mei 2025.”
“Met dagtekening 7 maart 2024 heeft de Gemeente Rotterdam uitspraak gedaan in een
vergelijkbare procedure over 2024 (kenmerk: [nummer]). In de correspondentie van de
Gemeente Rotterdam wordt in overweging gegeven om ook tegen deze aanslag beroep in te
stellen en de rechtbank te verzoeken beide zaken gevoegd te behandelen, aangezien de
grieven in beide zaken grotendeels overeenkomen.”
4. Op 4 april 2025 heeft [naam 2] telefonisch contact gehad met de griffie van de rechtbank. In dat gesprek is aan hem gevraagd of hij met dit digitale bericht een nieuw beroep wil indienen of dat dit bericht als nieuwe stukken in de lopende zaak over 2023 moet worden gezien. [naam 2] heeft vervolgens verklaard dat hij geen nieuwe zaak wil indienen en dat het bericht van 14 maart 2025 als een nieuw stuk in de lopende procedure over 2023 moet worden gezien.
5. Op de zitting heeft de rechtbank nogmaals besproken dat als eiseres een oordeel over de BIZ-aanslag 2024 wil hebben, hij hiervoor wel een apart beroep moet indienen, waarvoor ook griffierecht zal worden geheven. Gelet op het telefoongesprek met de griffie is de rechtbank er tot nu toe vanuit gegaan dat dat niet de bedoeling van eiseres was en dat dus alleen de BIZ-aanslag 2023 aan de orde is. [naam 2] heeft aangegeven hierover na te denken. Besproken is dat, mocht hij alsnog een aparte zaak willen indienen, hij dat zo snel mogelijk aan de rechtbank laat weten. De rechtbank heeft geen bericht meer gehad.
6. Dit betekent dat deze zaak alleen gaat over de BIZ-aanslag 2023.
Tijdigheid van het bezwaar
7. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres tegen de BIZ-aanslag 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet is ingediend.
8. Dit betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of de heffingsambtenaar het bezwaar inderdaad niet-ontvankelijk kon verklaren. Daarbij geldt het volgende.
9. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag, in dit geval 11 juli 2023, worden ingediend. [2] Beide partijen zijn het er over eens dat dit niet is gebeurd; op 26 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ontvangen.
10. Als een bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, is een bezwaar toch niet niet-ontvankelijk als daarvoor een geldige, verschoonbare reden is. [3]
Eiseres heeft hierover in haar nadere beroepschrift van 2 april 2025 aangevoerd dat de aanslag zonder enige toelichting is opgelegd, waarbij geen behoorlijke voorlichting is verstrekt. Pas ten tijde van de aanmaning was eiseres op de hoogte geraakt van de aard van de heffing.
Gelet op het beginsel van fair trial van artikel 6 EVRM en de mogelijkheid tot toepassing van ambtshalve toetsing door de bestuursrechter indien sprake is van een evidente onrechtmatigheid, verzoekt eiseres de zaak inhoudelijk te behandelen.
Ter zitting heeft [naam 2] hieraan toegevoegd dat hij in eerste instantie dacht dat sprake was van een “spookfactuur”. Hij kon de BIZ-aanslag in het geheel niet plaatsen, had hem terzijde gelegd en is hem ook een tijd vergeten. Hij heeft contact opgenomen met de gemeente om uitleg over de BIZ- regeling te vragen. De gemeente kon hem niet helpen en zou terugbellen, wat niet is gebeurd. Pas na lang aandringen kreeg hij meer informatie over de BIZ heffing. Nadat [naam 2] een betalingsherinnering van de aanslag kreeg, heeft hij opnieuw gebeld en bezwaar gemaakt.
11.
Wat eiseres over het niet op tijd indienen van het bezwaar aanvoert, is onvoldoende om te spreken van een geldige, verschoonbare reden om het niet tijdig indienen van het bezwaar te passeren. [naam 2] heeft ter zitting bevestigd dat hij wist dat er binnen zes weken bezwaar moest worden gemaakt. Dat hij daar niet voor heeft gekozen omdat hij de aard van de aanslag niet kende, is niet iets dat maakt dat het te laat indienen van het bezwaar verschoonbaar is.
Verder is het toepassen van een termijn om bezwaar te maken niet in strijd met het recht op een eerlijk proces. Evenmin is gebleken van een evidente onrechtmatigheid bij het handhaven van de bezwaartermijn.
12. De heffingsambtenaar had echter wel naar de reden van het te laat indienen van het bezwaar moeten vragen. [4] Dat is niet gebeurd, wat onzorgvuldig is. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiseres echter wat zij hierover wilde zeggen naar voren kunnen brengen. Aangenomen mag worden dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet anders geweest als eiseres in bezwaar wel naar de reden van de termijnoverschrijding was gevraagd. In zo’n geval kan het onzorgvuldig handelen tijdens de bezwaarfase worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Wel moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk kon verklaren, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Wat de heffingsambtenaar daarover in de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2024 heeft gezegd, kan de rechtbank daarom niet toetsen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld krijgt eiseres het betaalde griffierecht terug. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
griffier rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Dit is op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht
2.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met artikel 6:7 van de Awb
3.Artikel 6:11 van de Awb
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595