ECLI:NL:RBROT:2025:7574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
28 juni 2025
Zaaknummer
11670931 VV EXPL 25-236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot afgifte van auto en retentierecht

In deze zaak heeft [persoon A] zijn auto ter reparatie aangeboden bij [persoon B]. Na het uitvoeren van werkzaamheden, die [persoon A] betwist, weigert [persoon B] de auto af te geven op basis van een retentierecht. [persoon A] vordert afgifte van de auto en schadevergoeding, terwijl [persoon B] betaling van de factuur en stallingskosten vordert. De kantonrechter oordeelt dat [persoon B] zich terecht beroept op het retentierecht, waardoor de vorderingen van [persoon A] worden afgewezen. Ook de vorderingen van [persoon B] worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld wat er op 31 maart 2025 is afgesproken. De kantonrechter adviseert partijen om een minnelijke regeling te overwegen, gezien de impasse waarin zij verkeren. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11670931 VV EXPL 25-236
datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. P.P. Klokkers,
tegen
[persoon B], die handelt onder de naam [bedrijf B] ,
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. W. Boeters.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 mei 2025, met producties;
  • de brief van 14 mei 2025 van de gemachtigde van [persoon A] , met één bijlage;
  • de akte houdende eisvermeerdering, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de mail van 22 mei 2025 van de gemachtigde van [persoon A] , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Boeters en mr. Klokkers.
1.2.
Op 23 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon A] heeft op 24 maart 2025 zijn auto bij [persoon B] ter reparatie aangeboden. Volgens [persoon A] was er sprake van een defecte koppelingsdruklager en moest mogelijk ook de koppelingsplaat worden vervangen. De kosten daarvan zouden volgens [persoon A] ongeveer € 600,- bedragen. [persoon A] eist in deze procedure dat [persoon B] de auto afgeeft tegen betaling van € 605,- en voorts dat [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.600,- als voorschot op de door [persoon A] geleden schade en € 350,- aan buitengerechtelijke kosten.
[persoon B] stelt dat hij na overleg op 31 maart 2025 van [persoon A] opdracht heeft gekregen om de versnellingsbak te vervangen. [persoon B] heeft die werkzaamheden uitgevoerd en in de factuur van 3 april 2025 opgenomen. Omdat [persoon A] de factuur van € 1.452,- niet betaalt, weigert [persoon B] de auto af te geven, waarbij hij zich beroept op zijn retentierecht. [persoon B] vordert op zijn beurt betaling van de factuur en daarnaast betaling van € 980,- aan stallingskosten, te verhogen met € 20,- per dag vanaf 22 mei 2025.
2.2.
De kantonrechter wijst in conventie en in reconventie de vorderingen af. Hierna zullen deze beslissingen worden toegelicht.
Het kort geding
2.3.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
In conventie
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat ten aanzien van de vordering in conventie niet kan worden vooruitgelopen op een eventuele bodemprocedure en overweegt daartoe als volgt.
Retentierecht
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto (een Opel, type Astra gtc met kenteken [kentekennummer] ) eigendom is van [persoon A] . De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt op te eisen (artikel 5:2 BW). [persoon B] is daarom in beginsel gehouden de auto aan [persoon A] af te geven. [persoon B] heeft echter gesteld dat hij de auto onder zich houdt omdat [persoon A] de (volledige) factuur onbetaald laat. [persoon B] doet hiermee een beroep op het retentierecht. Het retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet genoemde gevallen aan schuldeisers toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan (artikel 3:290 BW).
2.6.
Beoordeeld moet worden of [persoon B] zich terecht beroept op zijn retentierecht of dat hij de auto zonder recht of titel onder zich houdt. [persoon A] heeft gesteld dat [persoon B] zonder voorafgaand overleg meer werkzaamheden aan de auto heeft verricht dan was afgesproken. Hij vindt dat [persoon B] daarom geen aanspraak heeft op betaling van de kosten van het meerwerk en de bijbehorende materialen. Volgens [persoon A] heeft hij alleen opdracht gegeven om de koppelingsdruklager en eventueel de koppelingsplaat te vervangen.
[persoon B] heeft daar tegenover gesteld dat toen [persoon A] de auto op 24 maart 2025 kwam brengen deze niet meer kon rijden en dat hij om vast te stellen wat er met de auto aan de hand was, de auto op de brug moest zetten. [persoon B] heeft de auto op 31 maart 2025 op de brug gezet en vervolgens geconstateerd dat in de versnellingsbak geen olie meer zat, alsmede dat de versnellingsbak kapot was en moest worden vervangen. [persoon B] heeft naar zijn zeggen diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met [persoon A] om hem te vertellen wat er met de auto aan de hand was. [persoon A] is vervolgens naar de garage gekomen om te kijken en heeft toen volgens [persoon B] opdracht gegeven om de versnellingsbak te vervangen. [persoon B] heeft pas nadat [persoon A] hem opdracht heeft gegeven om de versnellingsbak te vervangen, de daarvoor benodigde onderdelen besteld, aldus [persoon B] , die stelt dat deze werkwijze ook gebruikelijk is in de autobranche.
Volgens [persoon A] had [persoon B] toen hij op 31 maart 2025 in de garage kwam kijken de versnellingsbak echter al vervangen en heeft hij daar géén opdracht voor gegeven. Partijen staan op dit punt dus lijnrecht tegenover elkaar. In dit kort geding – waar geen plaats is voor bewijslevering of het horen van getuigen – kan niet in rechte worden vastgesteld wat op 31 maart 2025 tussen partijen is afgesproken. Wel is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [persoon B] zijn verweer dat door [persoon A] opdracht is gegeven voor het vervangen van de versnellingsbak tijdens de zitting voldoende handen en voeten heeft gegeven. Bovendien staat vast dat [persoon B] in het geheel geen betaling van zijn factuur heeft ontvangen. Alles afwegend moet er voorlopig van worden uitgegaan dat er een redelijke kans is dat het beroep van [persoon B] op het retentierecht in de bodemprocedure zal slagen.
2.7.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [persoon A] tot afgifte van de auto tegen gelijktijdige betaling van € 605,- afgewezen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat van een spoedeisend belang aan de zijde van [persoon A] onvoldoende is gebleken. Tegenover de betwisting van [persoon B] had het op de weg van [persoon A] gelegen zijn spoedeisend belang bij afgifte van de auto nader toe te lichten.
Voorschot schadevergoeding
2.8.
Voor het antwoord op de vraag of [persoon A] aanspraak kan maken op een eventuele schadevergoeding wegens mobiliteitskosten en voor chassis- banden- en/of lakschade dient eveneens eerst te worden beoordeeld of [persoon B] zich op het retentierecht mocht beroepen. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen. De vordering tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding komt gelet daarop in het kader van dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking.
Buitengerechtelijke kosten
2.9.
Omdat de (hoofd)vorderingen van [persoon A] worden afgewezen, komt de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ook niet voor toewijzing in aanmerking.
in reconventie
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat ten aanzien van de vordering in reconventie niet kan worden vooruitgelopen op een eventuele bodemprocedure en overweegt daartoe als volgt.
Betaling factuur
2.11.
[persoon B] vordert betaling van de factuur van 3 april 2025 ter hoogte van € 1.452,- incl. btw. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [persoon A] werkzaamheden aan de auto van [persoon A] heeft uitgevoerd. [persoon A] heeft echter aangevoerd dat [persoon B] zonder voorafgaand overleg meer werkzaamheden heeft uitgevoerd en hij niet bereid is om voor die extra werkzaamheden en materialen te betalen. Voor het antwoord op de vraag of [persoon A] de volledige factuur moet betalen, moet worden vastgesteld wat partijen op 31 maart 2025 hebben afgesproken. Omdat partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan kan in kort geding – waar geen plaats is voor bewijslevering of het horen van getuigen – niet worden vastgesteld wat op 31 maart 2025 tussen partijen is afgesproken.
2.12.
Omdat in deze procedure niet kan worden vastgesteld wat partijen op 31 maart 2025 hebben afgesproken kan nog geen (voorlopige) beslissing worden gegeven over de vraag of [persoon A] de volledige factuur moet betalen.
2.13.
De stelling van [persoon B] dat [persoon A] de vordering van € 1.452,- incl. btw heeft erkend en dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand is gekomen, volgt de kantonrechter niet. Het enkele feit dat tussen [persoon B] en de gemachtigde van [persoon A] is gesproken over de mogelijkheid van een betalingsregeling waarna [persoon B] een betalingsregeling op papier heeft gezet, is onvoldoende om daar voorshands uit af te kunnen leiden dat [persoon A] de vordering heeft erkend. Dit geldt temeer omdat [persoon A] de door [persoon B] opgestelde betalingsregeling niet heeft ondertekend en hij expliciet heeft gesteld daarmee niet akkoord te zijn gegaan.
2.14.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [persoon B] tot betaling van de factuur afgewezen. De kantonrechter neemt hierbij mede in aanmerking dat van een spoedeisend belang aan de zijde van [persoon B] onvoldoende is gebleken. [persoon B] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij de uitkomst van een gewone procedure niet kan afwachten.
Stallingskosten
2.15.
Voor de vraag of [persoon B] aanspraak heeft op vergoeding van eventuele stallingskosten dient eerst te worden beoordeeld of [persoon B] zich op het retentierecht mocht beroepen. Zoals hiervoor al overwogen is voor een definitief antwoord op die vraag bewijslevering en is daarvoor in kort geding geen plaats. De stallingskosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
in conventie en in reconventie
Impasse
2.16.
De kantonrechter begrijpt dat partijen op dit moment in een impasse verkeren en geeft hen in overweging om nogmaals met elkaar te bezien of een regeling in der minne tot de mogelijkheden behoort. Zeker gelet op het feit dat een bodemprocedure op korte termijn geen uitsluitsel zal geven omdat daarin bewijslevering nodig is met de nodige extra (proces)kosten. Daarbij dienen partijen ook rekening te houden met het feit dat wie van hen ook gelijk zal krijgen, dat nog niet wil zeggen dat ook de (neven)vorderingen tot betaling van schadevergoeding en/of stallingskosten zullen worden toegewezen.
Proceskosten
2.17.
Omdat [persoon A] en [persoon B] over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
3.2.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
3.3.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
754