ECLI:NL:RBROT:2025:7619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11169447 CV EXPL 24-15859, 11389072 CV EXPL 24-27665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een tandartsfactuur door Infomedics B.V. tegen een gedaagde, met vrijwaringszaak tegen VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak heeft Infomedics B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor het betalen van een tandartsfactuur van € 1.851,78, die niet was voldaan. De gedaagde betwistte de factuur en voerde aan dat de kosten niet door de tandartspraktijk waren gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de factuur moest betalen, maar dat er een bedrag van € 652,90 in mindering zou worden gebracht. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.198,88, plus rente en buitengerechtelijke kosten. In de vrijwaringszaak eiste de gedaagde dat VGZ Zorgverzekeraar N.V. hem zou vrijwaren voor de kosten, maar de kantonrechter wees deze eis af, omdat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd dat hij recht had op volledige vergoeding van de kosten door VGZ. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 11169447 CV EXPL 24-15859 (hoofdzaak) en
11389072 CV EXPL 24-27665 (vrijwaringszaak)
datum uitspraak: 20 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de (hoofd)zaak van
Infomedics B.V.,
vestigingsplaats: Almere,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.R. Yücesan,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.G.C.P. Smits,
enin de (vrijwarings)zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. P.G.C.P. Smits,
tegen
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
vestigingsplaats: Arnhem,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. van Zon en mr. M. Musardo.
De partijen worden hierna ‘Infomedics’, ‘[gedaagde]’ en ‘VGZ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat in de hoofdzaak uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2024, met bijlagen;
  • de eis in het incident, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident, met bijlagen;
  • het vonnis in het incident van 27 september 2024;
  • het antwoord;
  • de brief van 25 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van Infomedics van 8 april 2025, met één bijlage;
  • de brief van [gedaagde] van 8 mei 2025.
Het dossier bestaat in de vrijwaringszaak uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 25 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [gedaagde] van 8 mei 2025;
  • de brief van VGZ van 9 mei 2025, met een gewijzigd antwoord.
1.2.
Op 20 mei 2025 zijn de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gelijktijdig tijdens een zitting besproken. Daarbij was mr. H.R. Yücesan namens Infomedics aanwezig. Ook [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. P.G.C.P. Smits. Namens VGZ waren mr. R. van Zon en mr. M. Musardo aanwezig.

2.De beoordeling

in de hoofdzaak
Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Volgens Infomedics heeft [gedaagde] een tandartsbehandeling ondergaan bij tandartspraktijk [naam praktijk 1] in Rotterdam. Voor deze behandeling heeft Infomedics – dat de vordering in eigendom van de tandartspraktijk overgedragen heeft gekregen – op 19 oktober 2023 een factuur aan [gedaagde] gestuurd van € 1.851,78. Die factuur heeft [gedaagde] niet betaald. Daarom eist Infomedics dat [gedaagde] wordt veroordeeld € 1.851,78, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan haar te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Infomedics en voert aan dat de gefactureerde kosten niet door [naam praktijk 1] zijn gemaakt. Volgens [gedaagde] heeft [naam praktijk 1] enkel geprobeerd een meting in zijn mond uit te voeren, wat niet gelukt is. [gedaagde] stelt dat hij daarna naar een kaakchirurg is geweest, die hem heeft doorverwezen naar [naam praktijk 2]. [gedaagde] voert aan dat de behandeling uiteindelijk is verricht door [naam 1], die een nieuw gebit voor hem heeft vervaardigd. Volgens [gedaagde] komen op de factuur van [naam 1] verrichtingen voor die ook [naam praktijk 1] heeft gefactureerd. Ook stelt [gedaagde] dat niet hij, maar zijn zorgverzekeraar VGZ aansprakelijk is voor de kosten van [naam praktijk 1]. [naam praktijk 1] had hem bovendien moeten informeren over de inhoud van de polis van VGZ.
2.3.
De uitkomst is dat [gedaagde] de factuur van Infomedics moet betalen, maar dat er wel een bedrag van € 652,90 op in mindering zal worden gebracht. Ook moet [gedaagde] rente en buitengerechtelijke kosten betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet nog € 1.198,88 van de factuur van 19 oktober 2023 aan Infomedics betalen
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] door tandartspraktijk [naam praktijk 1] is behandeld. Dat volgt uit de stellingen van Infomedics en de door haar overgelegde stukken in de hoofdzaak in combinatie met hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht. in combinatie met de stukken die in de vrijwaringszaak in het geding zijn gebracht. [naam 2], de behandelend tandarts bij [naam praktijk 1], heeft schriftelijk verklaard dat [gedaagde] 6 of 7 keer in de praktijk is geweest (bij zowel de tandarts zelf als de mondhygiënist) in verband met het vervaardigen van een gebitsprothese voor de onder- en bovenkaak. Daarnaast heeft [naam 2] onweersproken verklaard dat [naam praktijk 1] met toestemming van [gedaagde] een machtiging voor het vervaardigen van de gebitsprothese heeft aangevraagd bij zorgverzekeraar VGZ. Dat deze ook is verkregen volgt alleen al uit de omstandigheid dat VGZ een deel van de kosten voor het maken van de prothese heeft vergoed. Ten slotte heeft [naam 2] verklaard dat [gedaagde] bij de laatste afspraak bij [naam praktijk 1], waarbij de gebitsprothese in de mond van [gedaagde] zou worden geplaatst, niet meer is komen opdagen, hetgeen [gedaagde] niet heeft weersproken.
2.5.
Uit het bovenstaande volgt in voldoende mate dat [naam praktijk 1] bij de behandeling van [gedaagde] meer werkzaamheden heeft uitgevoerd dan een enkele poging tot het verrichten van een meting, zoals door [gedaagde] is aangevoerd. [gedaagde] heeft zijn verweer bovendien op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van Infomedics kon [gedaagde] in dit verband niet volstaan met de blote stelling dat [naam praktijk 1] niet meer dan een meting heeft verricht, maar had van hem verwacht mogen worden dat hij zijn verweer meer handen en voeten zou geven. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij uiteindelijk naar [naam 1] is gegaan en dat die tandarts voor hem een gebitsprothese heeft vervaardigd, maar dat doet niets af aan de door [naam praktijk 1] verrichte werkzaamheden. Niet gesteld of gebleken is immers dat er een noodzaak voor [gedaagde] bestond om de behandeling bij [naam praktijk 1] te staken en over te laten nemen door een andere tandarts. Dat [naam 1] mogelijk een factuur aan [gedaagde] heeft gestuurd waarop dezelfde werkzaamheden voorkomen die ook door [naam praktijk 1] zijn verricht, kan [gedaagde] dan ook niet aan Infomedics tegenwerpen, nog daargelaten dat [gedaagde] ook die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
2.6.
De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dan ook dat Infomedics voldoende heeft onderbouwd dat [naam praktijk 1] de in de factuur van 19 oktober 2023 in rekening gebrachte behandelingen in het kader van het vervaardigen van een gebitsprothese voor [gedaagde] heeft uitgevoerd. Dat betekent dat op [gedaagde] in beginsel de verplichting rust om de in rekening gebrachte kosten aan Infomedics te betalen.
2.7.
[gedaagde] kan niet aan Infomedics tegenwerpen dat VGZ aansprakelijk is voor de kosten van [naam praktijk 1]. Omdat [gedaagde] met [naam praktijk 1] een behandelingsovereenkomst is aangegaan, rust op hem de verplichting om de kosten daarvan te betalen. De vraag of, en zo ja in hoeverre, de zorgverzekeraar van [gedaagde] gehouden is de in rekening gebrachte kosten te vergoeden is slechts van belang in de verhouding tussen [gedaagde] en VGZ en komt in de vrijwaringszaak aan de orde. Infomedics staat daar in beginsel buiten.
2.8.
In aansluiting op het voorgaande geldt dat [gedaagde] evenmin aan Infomedics kan tegenwerpen dat [naam praktijk 1] hem had moeten informeren over de inhoud van de polis van VGZ en over het feit dat [naam praktijk 1] een niet door VGZ gecontracteerde zorgverlener is. De vraag of een zorgverlener al dan een contract met de zorgverzekeraar heeft is immers voor een patiënt – in dit geval [gedaagde] – vooral van belang in het kader van de hoogte van de vergoeding die men ontvangt voor de door de zorgaanbieder verleende zorg. [gedaagde] had in dit geval voorafgaand aan de behandelingen al kunnen weten dat [naam praktijk 1] een niet-gecontracteerde zorgverlener was en dat de kosten van [naam praktijk 1] niet volledig vergoed zouden worden. Hij beschikte immers over de polis en polisvoorwaarden van zijn zorgverzekering bij VGZ en hij had ook eenvoudig op de website van VGZ kunnen nakijken welke zorgverleners een contract met VGZ hebben.
2.9.
Bovendien staat vast dat [naam praktijk 1] voor aanvang van de behandeling een machtigingsaanvraag bij VGZ heeft ingediend. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze machtiging niet betwist, waaruit volgt dat hij ook uit de machtiging al had kunnen afleiden dat de kosten van de behandeling maar voor een deel vergoed zouden worden. Desondanks heeft hij er zelf voor gekozen de behandeling bij [naam praktijk 1] voort te zetten. Of [naam praktijk 1] al dan niet aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij geen contract met VGZ heeft, staat in de gegeven omstandigheden dan ook niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
2.10.
Tijdens deze procedure is gebleken dat VGZ een fout heeft gemaakt bij het goedkeuren van de kosten, waardoor van de kosten van [naam praktijk 1] € 652,90 te weinig vergoed is. VGZ heeft gesteld dat zij dit bedrag op 18 december 2024 aan Infomedics heeft betaald, wat ter zitting door Infomedics ook is bevestigd. Dat betekent dat van de factuur van 19 oktober 2023 nog een bedrag van € 1.198,88 (€ 1.851,78 -/- € 652,90) resteert. [gedaagde] wordt veroordeeld dat bedrag aan Infomedics te betalen.
[gedaagde] moet € 179,83 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.11.
Infomedics maakt aanspraak op betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook dat deel van de eis van Infomedics wordt toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW) en [gedaagde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Wel worden de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag aan hoofdsom dat is toegewezen. Dat betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld € 179,83 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Infomedics te betalen.
[gedaagde] moet de wettelijke rente over € 1.198,88 betalen
2.12.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld om rente te betalen. Infomedics heeft namelijk genoeg gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] heeft dat niet betwist. [gedaagde] moet de rente betalen over de juiste hoofdsom van € 1.198,88. Omdat in de aanmaning van 7 mei 2024 is aangegeven dat [gedaagde] pas rente verschuldigd is als hij niet binnen de in die brief genoemde termijn van vijftien dagen heeft betaald, wordt de rente pas toegewezen vanaf 21 mei 2024. Bij het bepalen van die ingangsdatum is ten aanzien van de aanmaning van 7 mei 2024 rekening gehouden met een bezorgtermijn van vier dagen na de verzenddatum [1] .
[gedaagde] moet de proceskosten in de hoofdzaak betalen
2.13.
De proceskosten in de hoofdzaak komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Infomedics moet betalen op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht,
€ 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 995,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Infomedics dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
in de vrijwaringszaak
Wat is de kern van de zaak?
2.15.
[gedaagde] heeft in de vrijwaringszaak VGZ gedagvaard. [gedaagde] eist dat, voor zover hij in de hoofdzaak wordt veroordeeld om iets aan Infomedics te betalen, VGZ dat uit hoofde van de met hem gesloten zorgverzekeringsovereenkomst aan hem moet vergoeden. Volgens [gedaagde] heeft VGZ hem niet van tevoren in kennis gesteld dat de polisvoorwaarden zouden wijzigen, met als gevolg dat [gedaagde] nu door Infomedics wordt aangesproken tot betaling van een deel van de kosten van [naam praktijk 1].
2.16.
VGZ is het niet eens met de eis van [gedaagde] en stelt dat zij niet verplicht is [gedaagde] te vrijwaren van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak. VGZ voert daarvoor aan dat [gedaagde] op grond van de polisvoorwaarden geen recht heeft op volledige vergoeding van de kosten van [naam praktijk 1]. VGZ stelt daarnaast dat de voor deze zaak relevante polisvoorwaarden niet zijn aangepast.
2.17.
De uitkomst is dat de eis van [gedaagde] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
VGZ hoeft [gedaagde] niet te vrijwaren van de veroordeling in de hoofdzaak
2.18.
Zoals hiervoor in de hoofdzaak bij r.o. 2.8. en 2.9. is overwogen had [gedaagde] voorafgaand aan de behandelingen al kunnen weten dat VGZ de kosten van [naam praktijk 1] niet volledig zou vergoeden. Met name uit de door VGZ overgelegde machtigingsgoedkeuring volgt al dat VGZ [gedaagde] voldoende heeft ingelicht over het feit dat de kosten slechts gedeeltelijk zouden worden vergoed. [gedaagde] heeft in de vrijwaringsprocedure verder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij op grond van zijn polis en de geldende polisvoorwaarden recht had op volledige vergoeding van de kosten van [naam praktijk 1], althans een hogere vergoeding dan door VGZ is uitbetaald.
2.19.
VGZ heeft ter zitting gesteld dat de polis noch de polisvoorwaarden in 2023 (vóór of tijdens de behandelingen) op een voor deze zaak relevante wijze zijn gewijzigd. VGZ heeft nader toegelicht dat zij in haar brief van 12 november 2022, waarmee zij de polis voor 2023 aan [gedaagde] heeft toegestuurd, aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat de collectiviteitskorting op de premie van de basisverzekering komt te vervallen, maar dat deze wijziging slechts ziet op (de premie van) de basisverzekering, terwijl de tandartskosten vanuit de aanvullende verzekering zijn vergoed. [gedaagde] heeft deze nadere toelichting van VGZ verder niet meer betwist en heeft daarnaast zelf niet onderbouwd dat de polisvoorwaarden zodanig zijn gewijzigd, dat dit tot gevolg heeft dat een deel van de kosten van [naam praktijk 1] voor zijn rekening komen. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van VGZ. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een (eenzijdige) wijziging van de polis of polisvoorwaarden, die van belang is voor deze procedure. De kantonrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn stelling dat VGZ hem niet tijdig in kennis heeft gesteld van een wijziging van de polisvoorwaarden. Voor zover [gedaagde] op die grond een beroep op vernietigbaarheid van de polisvoorwaarden heeft willen doen, slaagt ook dat beroep niet.
2.20.
Gelet op het bovenstaande en omdat [gedaagde] voor het overige geen andere concrete grondslag voor zijn eis in de vrijwaringsprocedure heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat er geen grond aanwezig is op basis waarvan VGZ verplicht is [gedaagde] te vrijwaren van de veroordeling in de hoofdzaak. Dat betekent dat de eis van [gedaagde] wordt afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten in de vrijwaringszaak betalen
2.21.
De proceskosten in de vrijwaringszaak komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan VGZ moet betalen op € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 510,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat VGZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Infomedics te betalen € 1.378,71 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.198,88 vanaf 21 mei 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Infomedics worden begroot op € 995,54 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
in de vrijwaringszaak
3.5.
wijst de eis van [gedaagde] af;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van VGZ worden begroot op
€ 510,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704