ECLI:NL:RBROT:2025:7647

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 10470
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde inkomsten uit werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee. De eiser, die sinds 1 maart 2003 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 mei 2023 werkzaamheden verricht waarvoor hij inkomen heeft ontvangen, maar heeft deze inkomsten niet gemeld bij het college. Het college heeft daarop besloten om de bijstandsuitkering van eiser te herzien en een bedrag van € 21.739,80 terug te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de inkomsten niet tijdig te melden. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het college zouden moeten doen afzien van terugvordering. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het college gerechtigd is om de terugvordering door te zetten. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee

(gemachtigden: mr. M.L. Groeneveld en J. Elderkamp).

Samenvatting

1. Het college heeft het recht op bijstand van eiser herzien en door hem ontvangen bijstand van hem teruggevorderd, omdat hij niet bij het college heeft gemeld dat hij in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 mei 2023 werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij inkomen heeft ontvangen. De rechtbank komt tot de conclusie dat wat eiser hier tegen heeft aangevoerd, niet slaagt. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 2 april 2024 heeft het college de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) herzien en € 21.739,80 van eiser teruggevorderd.
2.1.
Met het besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Bij brief van 19 mei 2025 heeft de rechtbank aan partijen ter voorbereiding van de zitting laten weten welke gegevens zij nog van partijen wenst te ontvangen. Bij brief van 20 mei 2025 met bijlage heeft het college hierop gereageerd. Eiser heeft niet gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van het college deelgenomen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bij aangetekende brief van 1 mei 2025, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip, is uitgenodigd voor de zitting. Deze uitnodiging is verzonden aan het adres [adres] te [woonplaats] . Uit informatie van PostNL blijkt dat de uitnodiging niet is opgehaald bij het PostNL-punt. Eiser is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank betrekt hierbij nog dat de brief van 19 mei 2025, waarin de zittingsdatum ook is genoemd, ook per e-mail aan eiser is verzonden.
2.5.
Uit het dossier blijkt dat eiser onder beschermingsbewind heeft gestaan bij Budget- en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. Uit een e-mail van de beschermingsbewindvoerder van 16 oktober 2023 uit het dossier blijkt dat het beschermingsbewind is opgeheven. Nadere gegevens over het beschermingsbewind heeft eiser niet overgelegd. Nu uit het Centraal Insolventieregister niet blijkt dat eiser nog onder bewind staat, heeft de rechtbank de (voormalige) beschermingsbewindvoerder niet gevraagd of met de onderhavige procedure wordt ingestemd. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering sinds 1 maart 2003. Op 11 mei 2023 heeft het college een melding van het inlichtingenbureau ontvangen waaruit blijkt dat er sprake is van een wijziging in de persoonlijke situatie van eiser die van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op bijstand. Naar aanleiding daarvan is een rechtmatigheidsonderzoek opgestart. In het kader van dit onderzoek heeft het college eiser verzocht zijn aangiften en aanslagen Inkomensbelasting over 2021 en 2022 over te leggen. Uit deze gegevens is gebleken dat eiser inkomsten heeft gehad uit loon. Het betrof bedragen bijgeschreven door DPG Distributie B.V. (DPG). Dit bleek te gaan om vergoedingen voor verrichte werkzaamheden, te weten het rondbrengen van kranten en folders. Naar aanleiding van dit gesprek zijn bij eiser alle loonstroken opgevraagd over de jaren 2021-2023 en aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften. Daaruit is gebleken dat eiser sinds 2018 inkomsten heeft voor het bezorgen van kranten en folders. [2]
3.1.
Tijdens een gesprek op 14 november 2023 met de rapporteurs van het college heeft eiser verklaard:

Ik heb alleen wat werk bij de krant maar dat is niet veel. Ik verdien ongeveer tussen de 400 en 450 euro per maand. Ik wil graag meer werken maar er is helaas geen werk voor mij. […]
Er zijn schulden vanuit de sociale dienst. Het zijn boetes die zijn opgelegd. Het heeft ertoe geleid dat ik onder bewind kwam. […]
Ik weet echt niet hoe lang ik de krant al bezorg. Ik breng het AD rond. […]
De inkomsten worden wel doorgegeven. Vanaf 1 juni 2023 wordt het doorgegeven en gekort”.
3.2.
Tijdens het tweede gesprek op 14 maart 2024 wilde eiser niet ingaan op vragen over zijn werkzaamheden. Hij stelde dat de gemeente hem probeerde zwart te maken.
3.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de inkomsten nooit bij het college heeft opgegeven. De beschermingsbewindvoerder was ook niet op de hoogte van de inkomsten. Eiser gebruikte hiervoor een andere rekening dan de bewindvoerdersrekening.
Gebleken is dat Axender Verspreidingen vanaf 2018 eisers bezorgvergoedingen stortte op eisers rekening bij de Regiobank. Vanaf ongeveer 2020 stortten DPG, Netwerk VSP en Reclame Bouwman (Bouwman) eisers inkomsten op eisers rekening bij de Regiobank. Vanaf juni 2022 worden de bezorgvergoedingen door Bouwman en DPG gestort op eisers ING-rekening. Eisers uitkering werd gestort op de ABN-AMRO-rekening. Dit was ook de bij de beschermingsbewindvoerder bekende rekening.
3.4.
Nadat één en ander bekend was geworden heeft eiser vanaf juni 2023 wel zijn inkomsten doorgegeven. In december 2023 is hij uit eigen beweging gestopt met het werk.
3.5.
Bij brief van 20 mei 2025 heeft het college een aanvullende berekening overgelegd van het bedrag dat is teruggevorderd van eiser. Daarbij heeft het college een overzicht overgelegd van de bedragen die bij het vaststellen van het terug te vorderen bedrag over de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 mei 2023 in aanmerking zijn genomen. De bedragen zijn gebaseerd op de jaaropgaven die het college via de voormalig beschermingsbewindvoerder heeft ontvangen, in combinatie met de bankafschriften en de vergoedingsspecificaties. Op basis van al deze stukken heeft het college berekend dat eiser in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 mei 2023 een bedrag van in totaal € 22.073,48 aan inkomsten heeft ontvangen.
3.6.
De door eiser ontvangen inkomsten per maand zijn vergeleken met de norm die in de desbetreffende maand voor eiser van toepassing was. Indien de inkomsten lager waren dan de norm, zijn de werkelijke inkomsten teruggevorderd. Als in een bepaalde maand de inkomsten hoger waren dan de norm, is de over die maand betaalde uitkering volledig
teruggevorderd. Dit laatste was alleen aan de orde in de maanden juli 2022 en november
2022. Eén en ander brengt mee dat er in totaal € 21.739,80 (bruto) van eiser wordt teruggevorderd.
Het bestreden besluit
4. Het college heeft, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie), aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 mei 2023 werkzaamheden verricht waarvoor hij inkomen heeft ontvangen. Eiser heeft deze inkomsten niet aan het college doorgegeven. Eiser heeft hiermee zijn inlichtingenplicht geschonden. Over de betreffende periode heeft eiser teveel uitkering ontvangen. Eiser wist, dan wel had kunnen weten, dat deze inkomsten van invloed zijn op het recht op bijstand. Het college was daarom verplicht de bijstandsuitkering over de te beoordelen periode te herzien en de teveel betaalde bijstand van eiser terug te vorderen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die voor het college aanleiding zijn om van terugvordering af te zien.
Het standpunt van eiser
5. Eiser betoogt geen inkomsten (uit de bezorging van kranten/folders) te hebben ontvangen. Eiser stelt te kampen met geestelijke en lichamelijke klachten. Eiser vreest in financiële problemen te raken door de terugvordering.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De herziening en terugvordering
9. Eisers stelling dat hij geen inkomsten uit de bezorging van kranten/folders zou hebben gehad, slaagt niet. Dat eiser in de periode van 1 maart 2018 tot en met mei 2023
inkomsten heeft gehad blijkt immers onder andere uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2022, de jaaropgaven 2020, 2021, 2022 en 2023, de salarisspecificaties over de periode van 23 mei 2022 tot en met 21 mei 2023 en de bankafschriften van eiser over de periode van
maart 2018 tot en met mei 2023. Uit deze stukken volgt dat eiser in de periode van 1 maart
2018 tot en met 31 mei 2023 inkomen heeft ontvangen van Alexander Verspreidingen,
Reclameverspreiding Bouwman, Netwerk VSP en DPG tot een totaalbedrag van
€ 22.073,48 netto. Verder heeft eiser tijdens het gesprek op 14 november 2023 erkend dat hij inkomsten heeft gehad voor het bezorgen van kranten en folders.
10. Vaststaat dat eiser niet tijdig uit eigen beweging aan het college heeft gemeld dat hij inkomsten voor het bezorgen van kranten en folders ontving, naast zijn bijstandsuitkering. Eiser had kunnen weten dat deze inkomsten van invloed zijn op het recht op bijstand en dat hij deze daarom, zo spoedig mogelijk, aan het college had moeten melden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel, ook niet vanwege de omstandigheid dat eiser in het verleden onder beschermingsbewind heeft gestaan. Eiser blijft immers ten allen tijde zelf verantwoordelijk voor het nakomen van zijn verplichtingen in het kader van zijn bijstandsuitkering. Bovendien heeft hij de inkomsten, door deze op andere rekeningen dan de bewindvoerdersrekening te laten storten, buiten het zicht van de voormalige beschermingsbewindvoerder gehouden.
11. Nu eiser de inkomsten niet uit eigen beweging zo spoedig mogelijk heeft gemeld heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden. Het college was daarom verplicht de bijstandsuitkering over de periode in geding te herzien en de teveel betaalde bijstand van eiser terug te vorderen.
Dringende redenen
12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
12.1.
Aan het begrip dringende redenen is recentelijk door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) een ruimere invulling gegeven. [3] Het gaat niet langer alleen om onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar het bestuursorgaan moet volgens de Raad tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Als een afbetalingsregeling getroffen wordt die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment, zal over het algemeen voldoende het recht op bestaanszekerheid zijn gewaarborgd. Dit is alleen anders onder bijzondere omstandigheden, waaraan een groter gewicht toekomt naarmate het aandeel van de betrokkene in het ontstaan van (de omvang van) terugvordering kleiner is.
12.2.
Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die voor het college aanleiding hadden moeten zijn om van terugvordering af te zien. Eiser heeft verder zijn stelling dat sprake is van ernstige financiële gevolgen van de terugvordering niet nader toegelicht en niet onderbouwd. De stelling dat eiser te kampen heeft met geestelijke en lichamelijke klachten heeft hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook is hij niet ter zitting verschenen om een nadere toelichting te geven. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van de terugvordering. Dat eiser een bepaalde periode onder beschermingsbewind heeft gestaan maakt dat niet anders. De rechtbank merkt daarbij op dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader wordt eiser beschermd door de beslagvrije voet. In dit geval ziet de rechtbank geen aandeel van het college in het ontstaan van de vordering.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 31, eerste lid:
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande (…) beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. (…)
Artikel 32, eerste lid:
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, (…), dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand (…) indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot (…) een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand (…) tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
Artikel 58, achtste lid:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek
2.Zie Rapportage Participatiewet, 2 april 2024
3.Zie de uitspraak van de Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.