ECLI:NL:RBROT:2025:7671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11468061 CV EXPL 24-33453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling annuleringskosten afgewezen na buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een vordering tot betaling van annuleringskosten. De partijen waren op 4 juli 2024 overeengekomen dat [eiser] schilderwerkzaamheden zou verrichten voor [gedaagde] tegen een prijs van € 6.561,80. Echter, na een bezoek aan de praktijk van [gedaagde] op 1 augustus 2024, stelde [eiser] dat er meer werkzaamheden nodig waren dan oorspronkelijk afgesproken en stelde hij een nieuwe offerte op voor een bedrag van € 7.346,60. [gedaagde] ging niet akkoord met deze nieuwe offerte en annuleerde de opdracht op 5 augustus 2024. [eiser] eiste vervolgens een annuleringsvergoeding van € 1.968,54, stellende dat [gedaagde] de overeenkomst binnen 30 dagen voor aanvang had geannuleerd.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de overeenkomst terecht buitengerechtelijk had ontbonden, omdat [eiser] in verzuim was met de nakoming van de overeenkomst. De rechter concludeerde dat [gedaagde] niet gehouden was om een annuleringsvergoeding te betalen, aangezien de annulering voortvloeide uit een tekortkoming van [eiser]. De kantonrechter wees de eis van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] werden begroot op € 510,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.W.M. Laurijssens.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11468061 CV EXPL 24-33453
datum uitspraak: 13 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam
[handelsnaam 1],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: [persoon A] en [persoon B] ,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. van Stokkom-Weber.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 december 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 16 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. [eiser] is in persoon verschenen. Verder was [gedaagde] samen met haar gemachtigde aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Partijen zijn op 4 juli 2024 overeengekomen dat [eiser] tegen betaling van € 6.561,80 de schilderwerkzaamheden zoals vermeld op de offerte met nummer 2024-0090 (hierna: offerte 1) voor [gedaagde] zou verrichten. Daarbij hebben partijen afgesproken dat de werkzaamheden tussen 8 en 20 augustus 2024 door [eiser] zouden worden uitgevoerd. [eiser] heeft, alvorens met de schilderwerkzaamheden aan te vangen, op 1 augustus 2024 de praktijk van [gedaagde] bezocht. [eiser] stelt dat hij op dat moment tot de ontdekking is gekomen dat er meer werkzaamheden verricht moesten worden dan partijen hadden afgesproken. [eiser] heeft daarop een nieuwe offerte opgesteld van de werkzaamheden die volgens hem uitgevoerd moesten worden. Op basis van deze offerte zou [gedaagde] een bedrag van € 7.346,60 voor de schilderwerkzaamheden aan [eiser] moeten betalen. [gedaagde] is met deze nieuwe offerte niet akkoord gegaan en heeft uiteindelijk, na enige discussie tussen partijen, op 5 augustus 2024 aangegeven de opdracht niet langer door [eiser] te laten uitvoeren.
2.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de opdracht binnen 30 dagen voor aanvang heeft geannuleerd en dat zij daarom de overeengekomen annuleringsvergoeding van € 1.968,54 aan hem verschuldigd is. [eiser] eist dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan hem te betalen.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser] . [gedaagde] stelt primair dat zij de overeenkomst tussen partijen heeft ontbonden nadat [eiser] te kennen had gegeven de werkzaamheden zoals vermeld op offerte 1 tegen de overeengekomen prijs van € 6.561,80 niet uit te willen voeren. Om die reden kan [eiser] volgens [gedaagde] geen aanspraak maken op de annuleringsvergoeding. Subsidiair stelt [gedaagde] dat het annuleringsbeding waar [eiser] een beroep op doet onredelijk bezwarend is en dat dit beding daarom vernietigd moet worden.
2.4.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] af. Hieronder wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[eiser] kan geen aanspraak maken op de annuleringsvergoeding
2.5.
In artikel 7 van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst is opgenomen dat bij annulering van de opdracht binnen 30 dagen voor aanvang er een annuleringsvergoeding in rekening wordt gebracht van 30% van het totaalbedrag. De vraag die in deze procedure centraal staat is of [eiser] in dit geval aanspraak kan maken op deze annuleringsvergoeding.
2.6.
Vaststaat dat partijen op 4 juli 2024 overeengekomen zijn dat [eiser] tegen betaling van € 6.561,80 de schilderwerkzaamheden zoals vermeld op offerte 1 voor [gedaagde] zou verrichten. Verder staat vast dat [gedaagde] nadien niet akkoord is gegaan met de nieuwe offerte die [eiser] had opgesteld, zodat tussen partijen geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat haar e-mail van 5 augustus 2025 om 22:24 uur, waarin zij aangeeft dat partijen er niet uit gaan komen en dat de opdracht ‘over gaat’, opgevat moet worden als een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van 4 juli 2024.
2.7.
Op grond van 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. Daarbij geldt dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar (in dit geval [eiser] ) in verzuim is. Artikel 6:83 sub c BW bepaalt dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser ( [gedaagde] ) uit een mededeling van de schuldenaar ( [eiser] ) moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zal schieten.
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] uit de correspondentie met [eiser] mocht afleiden dat hij in de nakoming van de overeenkomst tekort zou schieten. [eiser] schrijft immers op 5 augustus 2024 om 13:02 uur aan [gedaagde] :
‘Ik kan de huidige prijs aanhouden waar u mee akkoord was gegaan maar dan zeg ik wel erbij dat dan het beton er niet bij zit. Wilt u het beton wel erbij kost dit 480 ex btw meer. Meer kan ik niet doen voor u en hoop dat we de klus nog mogen krijgen.’Deze uitlating kon door [gedaagde] niet anders worden opgevat dan dat [eiser] niet langer bereid was de werkzaamheden zoals vermeld op offerte 1 uit te voeren voor de overeengekomen prijs van € 6.561,80. Het voorgaande betekent dat [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim was met het nakomen van de overeenkomst. [gedaagde] had derhalve de bevoegdheid om de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk te ontbinden.
2.9.
De kantonrechter is verder van oordeel dat [gedaagde] onder deze omstandigheden niet gehouden kan worden een annuleringsvergoeding aan [eiser] te betalen. Met ‘annuleren’ kan niet bedoeld zijn het ontbinden van de overeenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming. Dat zou immers betekenen dat wanneer het eindigen van de overeenkomst te wijten is aan een gedraging van [eiser] – namelijk het tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst – [gedaagde] alsnog annuleringskosten aan [eiser] zou moet betalen. Een redelijke uitleg van de annuleringsbepaling brengt derhalve mee dat [gedaagde] enkel annuleringskosten verschuldigd is indien zij de overeenkomst eenzijdig opzegt zonder dat sprake is van een tekortkoming van de zijde van [eiser] .
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] geen aanspraak kan maken op de annuleringsvergoeding. De eis van [eiser] wordt daarom afgewezen. Nu de eis reeds om die reden wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is.
[gedaagde] hoeft geen rente te betalen
2.11.
Omdat de door [eiser] gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, bestaat er geen aanleiding voor toewijzing van de daaraan gekoppelde rente. Ook dit deel van de eis van [eiser] wordt daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan [gedaagde] moet betalen op € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 204,00 en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 510,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 510,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
62828