ECLI:NL:RBROT:2025:7675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/3954
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag en proceskostenvergoeding

Op 1 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening in het bestuursrecht. De zaak betreft een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had eerder besloten om de aanvraag van verzoeker door te sturen naar een andere instantie, Stroomopwaarts. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Op 3 juni 2025 heeft het college echter een nieuw besluit genomen, waarin werd bepaald dat verzoeker een voorschot op zijn bijstandsuitkering zou ontvangen, omdat zijn aanvraag alsnog in behandeling werd genomen. Hierop trok verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De rechter oordeelde dat het college aan verzoeker tegemoet was gekomen door de aanvraag opnieuw in behandeling te nemen, wat een reden was om de proceskosten te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 907,-, wat het bedrag is dat het college aan verzoeker moet betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3954

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , z.v.w.v.p., verzoeker

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 14 april 2025 heeft het college verzoekers aanvraag doorgestuurd naar Stroomopwaarts
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Op 3 juni 2025 heeft het college een nieuw besluit genomen en daarin bepaald dat verzoeker een voorschot op zijn bijstandsuitkering ontvangt, omdat het college alsnog zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering in behandeling zal nemen en nog niet heeft beslist hierop. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter gevraagd om het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
3. Het college heeft op 13 juni 2025 gereageerd op het verzoek om proceskostenveroordeling.
4. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
6. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [3]
6.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [4]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
7. Het college is met het besluit van 3 juni 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [5] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [6] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
8. Het college heeft in zijn reactie van 13 juni 2025 het standpunt ingenomen dat het in de veronderstelling was dat verzoekers aanvraag naar aanleiding van het bestreden besluit verder in behandeling zou worden genomen in Vlaardingen (door Stroomopwaarts), omdat verzoeker zich zou kunnen melden bij Centraal Onthaal in Vlaardingen. Naar aanleiding van verzoekers bezwaar tegen het bestreden besluit hebben medewerkers van Werk en Inkomen met de gemachtigde van verzoeker gesproken en wordt de aanvraag weer door Werk en Inkomen behandeld. Het college stelt zich op het standpunt zorgvuldig gehandeld te hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit niet volgt dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
9. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zonder vaste woon- of verblijfplaats
2.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
4.Vergelijk Centrale Raad van Beroep 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
5.Vergelijk Centrale Raad van Beroep 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
6.Vergelijk Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.