ECLI:NL:RBROT:2025:8000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/3844 en ROT 25/3874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een Ziektewetuitkering na een eerstejaars ziektewetbeoordeling en afwijzing van verzoekers WIA-aanvraag

Op 8 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van een Ziektewetuitkering van verzoeker, die zijn uitkering ontving na een eerstejaars ziektewetbeoordeling. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van zijn ZW-uitkering, die per 20 januari 2025 was beëindigd door het UWV, en tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag, omdat hij niet 104 weken recht had gehad op een ZW-uitkering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoeker stelde dat hij in financiële nood verkeerde, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze noodsituatie aan te tonen. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker een pensioenuitkering ontving die hoger was dan het bijstandsniveau en dat hij geen nadere medische stukken had overgelegd die de beslissing van het UWV konden ondermijnen. De hoorzitting was vervroegd naar 7 juli 2025, waarna snel een beslissing op bezwaar zou volgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en dat de bestreden besluiten niet evident onrechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/3844 en ROT 25/3874

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2025 in de zaken tussen

[naam verzoeker] , uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A. van Gemeren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de stopzetting van verzoekers ZW [1] -uitkering en de afwijzing van de aanvraag voor een WIA [2] -uitkering. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Met het bestreden besluit I van 19 december 2024 [3] heeft het UWV bepaald dat verzoeker vanaf 20 januari 2025 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Met het bestreden besluit II van 24 december 2024 [4] heeft het UWV bepaald dat verzoeker geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat verzoeker niet 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering. Verzoeker heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Het UWV heeft gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
5. Op 26 juni 2025 heeft verzoeker nadere stukken ingediend.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

7. Verzoeker was werkzaam als schoonmaker en is voor dit werk uitgevallen op 28 januari 2023 vanwege gezondheidsklachten. Verzoeker ontving een ZW-uitkering en heeft op 6 november 2024 een WIA-uitkering aangevraagd. Vanwege een EZWb [5] en verzoekers WIA-aanvraag heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht naar de mogelijkheden en beperkingen van verzoeker. In de rapportage van 25 november 2024 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat verzoeker beperkingen heeft door ziekte of gebrek en heeft deze beperkingen vastgesteld in een FML [6] van 25 november 2024. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige vervolgens uiteengezet dat verzoeker zijn eigen arbeid niet kan verrichten. Verzoeker kan met zijn mogelijkheden en beperkingen wel passende functies verrichten, waarmee hij 78,38% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat dit meer dan 65% is, heeft het UWV het bestreden besluit I genomen. Verzoekers uitkering is daarom per 20 januari 2025 stopgezet. Omdat verzoeker daarmee (op 25 januari 2025) niet 104 weken lang recht heeft gehad op een ZW-uitkering, heeft het UWV vervolgens het bestreden besluit II genomen. Verzoeker is het niet eens met beide besluiten. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat aan hem een voorschot op zijn WIA-uitkering wordt toegekend totdat is beslist op zijn bezwaarschrift.
Spoedeisend belang
8. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor de beslissing op bewaar of de uitspraak in beroep niet kan worden afgewacht. [7] De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
9. Verzoeker voert aan dat hij te weinig inkomen heeft en betalingsachterstanden heeft voor onder meer zijn huur, energie en ziektekostenverzekering. Verzoeker dreigt uit huis gezet te worden en zijn ziektekostenverzekering geheel kwijt te raken.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk gemaakt. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [8] vormt een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat verzoeker zal komen te verkeren in financiële noodsituatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake zal zijn. Verzoeker ontvangt sinds februari 2024 (tot en met november 2025 bovenop zijn ZW-uitkering) een pensioenuitkering die hoger is dan het bijstandsniveau (netto € 1,625,39 per maand). Verzoeker heeft niet met stukken (zoals een overzicht van inkomsten en uitgaven) aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een zodanige onomkeerbare en/of financiële noodsituatie dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de gemachtigde van het UWV op zitting heeft verklaard dat de hoorzitting vervroegd is naar 7 juli 2025 en dat daarna snel een beslissing op bezwaar zal volgen. Bij de hoorzitting zal ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig zijn.
11. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als de bestreden besluiten evident onrechtmatig zijn. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door UWV ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding voor dat oordeel. In de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is inzichtelijk toegelicht dat en waarom verzoeker in staat is om passende arbeid te verrichten. Verzoeker heeft geen nadere medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat het UWV een onvolledig beeld van zijn medische situatie heeft gehad. Voor zover verzoeker nadere medische stukken heeft, wijst de voorzieningenrechter verzoeker er op dat het hem vrij staat die stukken tijdens de bezwaarprocedure alsnog in te dienen bij het UWV, zodat deze kunnen worden betrokken bij de heroverweging in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om nu een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Ziektewet
2.Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
3.Zaaknummer ROT 25/3874
4.Zaaknummer ROT 25/3844
5.Eerstejaars ziektewetbeoordeling
6.Functionele mogelijkhedenlijst
7.De wet spreekt ook wel van onverwijlde spoed, artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:713.