In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van het dagelijks bestuur met betrekking tot de inhouding van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Eiser ontving sinds juli 2020 een bijstandsuitkering, maar er lag beslag op zijn uitkering vanwege een schuld. Tot oktober 2024 werd er maandelijks een deel van zijn uitkering ingehouden volgens de oude werkwijze, wat resulteerde in een uitkering onder het bestaansminimum. Op 17 september 2024 heeft het dagelijks bestuur een nieuwe werkwijze geïntroduceerd, waarbij het vakantiegeld anders werd behandeld. Eiser is het eens met de nieuwe werkwijze, maar stelt dat deze ook eerder had moeten worden toegepast. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2025, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het dagelijks bestuur de oude werkwijze te lang heeft aangehouden en niet tijdig is overgestapt op de nieuwe werkwijze. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het dagelijks bestuur op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, inclusief het verzoek om schadevergoeding. Tevens moet het dagelijks bestuur het griffierecht en de proceskosten vergoeden.