ECLI:NL:RBROT:2025:8254
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek van verzoeker om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten. Op 3 maart 2025 heeft het college aan verzoeker medegedeeld dat zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering is afgesloten omdat deze niet door hem is ingediend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 8 mei 2025 heeft het college een besluit genomen en verzoeker met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toegekend. Op 28 mei 2025 heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen de eerdere brief niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft op 23 juni 2025 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op dit verzoek.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Volgens de wet kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten als het geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is het college met het besluit van 8 mei 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen, wat de voorzieningenrechter aanleiding geeft om het verzoek toe te wijzen. De proceskosten worden berekend op basis van de proceshandelingen van de gemachtigde van verzoeker, die één punt heeft verdiend ter waarde van € 907,-. Daarnaast kan het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden. De voorzieningenrechter beslist dat het college € 907,- aan verzoeker moet betalen.