ECLI:NL:RBROT:2025:8254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/2739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek van verzoeker om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten. Op 3 maart 2025 heeft het college aan verzoeker medegedeeld dat zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering is afgesloten omdat deze niet door hem is ingediend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 8 mei 2025 heeft het college een besluit genomen en verzoeker met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toegekend. Op 28 mei 2025 heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen de eerdere brief niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft op 23 juni 2025 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op dit verzoek.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Volgens de wet kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten als het geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is het college met het besluit van 8 mei 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen, wat de voorzieningenrechter aanleiding geeft om het verzoek toe te wijzen. De proceskosten worden berekend op basis van de proceshandelingen van de gemachtigde van verzoeker, die één punt heeft verdiend ter waarde van € 907,-. Daarnaast kan het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden. De voorzieningenrechter beslist dat het college € 907,- aan verzoeker moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2739

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Car),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten.
1.1.
Op 3 maart 2025 heeft het college een brief aan verzoeker verstuurd. Daarin heeft het college medegedeeld dat verzoekers aanvraag voor een bijstandsuitkering is afgesloten omdat deze niet is ingediend door verzoeker. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
Op 8 mei 2025 heeft het college een besluit genomen en aan verzoeker met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toegekend. Op 28 mei 2025 heeft het college een beslissing op bezwaar genomen en verzoekers bezwaar tegen de brief van 3 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Verzoeker heeft op 23 juni 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Daarbij heeft verzoeker verzocht het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Op 25 juni 2025 heeft het college hierop gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is met het besluit van 8 mei 2025 aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht van € 53,- kan vergoeden. [6] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.