ECLI:NL:RBROT:2025:8337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/10/701182 / KG ZA 25-554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en restitutie van dwangsommen na vernietiging vonnis in hoger beroep

In deze zaak vordert de eiser, een man, de opheffing van conservatoir beslag en restitutie van bedragen die hij heeft betaald aan de gedaagde vrouw uit hoofde van executoriaal beslag. De achtergrond van de zaak betreft een affectieve relatie tussen partijen, die sinds 17 juni 2022 gezamenlijk eigenaar waren van een woning. Na de breuk in juni 2023 heeft de vrouw beslag gelegd op de uitkering van de man en later ook op zijn aandeel in de overwaarde van de woning. Een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin de man werd veroordeeld om sieraden aan de vrouw af te geven, werd in hoger beroep vernietigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het vonnis zijn werking heeft verloren en dat de vrouw verplicht is om de onterecht geïncasseerde dwangsommen aan de man te restitueren. De vorderingen van de man worden toegewezen, inclusief een dwangsom voor het geval de vrouw niet aan de veroordelingen voldoet. De vrouw wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/701182 / KG ZA 25-554
Vonnis in kort geding van 10 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A. Kaynak te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juni 2025;
  • de 11 producties van de man;
  • de conclusie van antwoord;
  • de 8 producties van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 26 juni 2025;
  • de pleitnota van de man.

2.De feiten

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie.
2.2.
Sinds 17 juni 2022 zijn zij gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar van de woning gelegen aan [adres] in [plaats 3] (hierna: de woning).
2.3.
Omstreeks juni 2023 is de relatie tussen partijen verbroken en heeft de vrouw de woning verlaten. Aanvankelijk heeft de man geprobeerd het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen, maar dat is niet gelukt.
2.4.
Bij vonnis van 24 mei 2024 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de man veroordeeld om de in r.o. 2.4 van dat vonnis genoemde sieraden aan de vrouw af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de man daar niet aan voldoet, met een maximum van € 8.000,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
De vrouw heeft ten laste van de man executoriaal beslag gelegd onder het UWV op de Ziektewet-uitkering van de man uit hoofde van het vonnis van 24 mei 2024 in verband met verbeurde dwangsommen.
2.6.
Op 12 december 2024 hebben partijen de woning overgedragen aan een derde. De totale overwaarde van de woning bedroeg € 70.635,53. Dat komt neer op € 35.317,77 voor iedere partij.
2.7.
De vrouw heeft kort daarna, op basis van het daartoe op 11 december 2024 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verleend verlof, ten laste van de man conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris op het aandeel van de man in de overwaarde van de woning. De vordering van de vrouw op de man is daarbij begroot op € 13.000,00 en ziet op schadevergoeding ter hoogte van de waarde van de gouden sieraden.
2.8.
Daarnaast heeft de vrouw ten laste van de man executoriaal beslag gelegd op zijn aandeel in de overwaarde van de woning uit hoofde van het vonnis van 24 mei 2024 in verband met verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 8.000,00.
2.9.
Het aandeel van de man in de overwaarde is nog in depot bij de notaris. De man heeft de notaris verzocht het meerdere boven het (executoriaal en conservatoir) beslagen bedrag van € 21.000,00 aan hem uit te keren. De notaris heeft daar geen gehoor aan gegeven.
2.10.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 mei 2024.
Bij arrest van 13 mei 2025 heeft het gerechtshof Den Haag het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg afgewezen.
2.11.
Bij e-mail van 14 mei 2025 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw verzocht (1) de deurwaarder te instrueren om alle actieve beslagen op te heffen en het aandeel van de man in de overwaarde uit te betalen en (2) de door de man betaalde dwangsommen te restitueren.
2.12.
De advocaat van de vrouw heeft geantwoord dat de vrouw het niet eens is met het arrest van het hof en zich beraadt op mogelijke stappen. Op 19 juni 2025 heeft de vrouw opdracht gegeven aan een cassatieadvocaat om cassatieberoep in te stellen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen dat de vrouw binnen 48 uur na betekening van dit vonnis haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking verleent aan de opheffing van het door haar gelegde beslag op het aandeel van de man in de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, en de overwaarde van de man ad € 35.317,76 binnen 48 uur na betekening van dit vonnis uit te laten keren aan de man, met machtiging van de man om deze opheffing zelf te bewerkstelligen indien de vrouw in gebreke blijft, op kosten van de vrouw;
II. de vrouw te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de man te restitueren het bedrag van € 9.507,27 aan ten onrechte geïncasseerde dwangsommen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. te bepalen dat indien de vrouw niet binnen de in dit vonnis gestelde termijnen voldoet aan het onder I. en/of II. gevorderde, zij een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag (met een maximum van € 25.000,00), voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordelingen te voldoen;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerdern met de wettelijke rente.
3.2.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

Huidige stand van zaken

4.1.
Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de executoriale en conservatoire beslagen en het bedrag dat de notaris op dit moment in depot houdt ter zake van het aandeel van de man in de overwaarde van de woning. De voorzieningenrechter begrijpt daaruit dat uit de executoriale beslagen in totaal € 9.507,27 (zijnde € 8.000,00 aan dwangsommen, vermeerderd met kosten) aan de vrouw is uitgekeerd. Van dat bedrag komt circa € 2.700,00 uit het beslag op de uitkering van de man en circa € 6.800,00 uit het depot bij de notaris. Het oorspronkelijke depotbedrag van circa € 35.000,00 is dus verminderd en bedraagt thans ongeveer € 28.200,00. Op het resterende depotbedrag ligt een conservatoir beslag ter hoogte van € 13.000,00.
Opheffing beslag op aandeel van de man in de overwaarde
4.2.
Wat betreft het beslagrekest heeft de voorzieningenrechter in de beschikking van 11 december 2024 geen termijn bepaald voor het instellen van de eis in de hoofdzaak, omdat de vrouw desgevraagd had verklaard dat de hoofdzaak reeds aanhangig was, namelijk de hoger beroepsprocedure bij het hof Den Haag. Uit r.o. 4.2 en 5.2 van het arrest blijkt dat de vrouw aanvankelijk in het incidenteel hoger beroep de vordering had ingesteld om de man te veroordelen de waarde van de gouden sieraden aan haar te vergoeden, maar dat zij die vordering later heeft ingetrokken. Met het intrekken van die vordering was er geen hoofdzaak meer en is het conservatoir beslag op de overwaarde ad € 13.000,00 van rechtswege komen te vervallen. Op het overige depotbedrag van circa € 15.200,00 lag strikt genomen geen beslag, maar de notaris heeft aan de man meegedeeld het depotbedrag, zowel het beslagen als het onbeslagen deel, pas uit te keren als de vrouw ermee instemt. Gelet daarop wordt de vrouw veroordeeld om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, opdracht te geven aan de notaris om het volledige bedrag aan overwaarde van de man in de woning dat nog bij de notaris in depot is, uit te keren aan de man.
4.3.
Als prikkel tot nakoming wordt aan de veroordeling een dwangsom verbonden van € 200,00 per dag, met een maximum van € 20.000,00.
4.4.
De gevorderde machtiging wordt afgewezen. De man heeft daarvoor geen grondslag gesteld en, gezien de opgelegde dwangsom aan de vrouw, ziet de voorzieningenrechter niet in welk belang de man nog heeft bij een machtiging.
Restitutie van betaalde dwangsommen
4.5.
Het hof heeft in zijn arrest van 13 mei 2025 het vonnis van 24 mei 2024 vernietigd en de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg afgewezen.
4.6.
Het standpunt van de vrouw dat het vonnis van de kantonrechter nog steeds van kracht is, omdat het arrest van het hof niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is niet juist.
Een rechterlijke vernietiging heeft directe werking, ongeacht of daartegen een rechtsmiddel wordt of kan worden aangewend. Een uitspraak in eerste aanleg die in hoger beroep is vernietigd, moet geacht worden haar werking te hebben verloren zolang de uitspraak in hoger beroep zelf niet is vernietigd. [1] Totdat in cassatie anders wordt beslist, is de rechtsverhouding tussen partijen zoals in het arrest van het hof is bepaald. Dat het cassatieberoep ex artikel 404 Rv schorsende kracht heeft, maakt dat niet anders. De in die bepaling bedoelde schorsende kracht ziet alleen op de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak, en niet op de werking ofwel rechtskracht van die uitspraak. Het is dan ook niet nodig om een vernietigende uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren om te zorgen dat zij gedurende een cassatieprocedure haar werking behoudt.
4.7.
Verder geldt dat de vernietiging terugwerkende kracht heeft en leidt tot een verplichting tot ongedaanmaking van verrichte prestaties op de voet van artikel 6:203 BW. [2]
Dat betekent dat de vrouw, nu zij ten onrechte bedragen heeft geïncasseerd ten titel van verbeurde dwangsommen, die bedragen als onverschuldigd betaald moet restitueren aan de man. De vrouw wordt daarom veroordeeld tot (terug)betaling van het bedrag van € 9.507,27 aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
4.8.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. Ingevolge artikel 611a lid 1 tweede zin Rv kan een dwangsom niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals hier aan de orde.
Proceskosten
4.9.
Het conservatoir beslag op de overwaarde was komen te vervallen, omdat de vrouw haar vordering in de hoofdzaak had ingetrokken. De grondslag voor de geïnde dwangsommen was eveneens komen te vervallen met de vernietiging van het vonnis in eerste aanleg. Desondanks heeft de vrouw geen gehoor gegeven aan het verzoek van de man om mee te werken aan de uitkering van het depotbedrag en restitutie van de betaalde dwangsommen. Tegen die achtergrond wordt, in afwijking van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen ex-partners worden gecompenseerd, de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de man.
4.10.
De proceskosten van de man worden begroot op:
- griffierecht € 90,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.375,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, opdracht te geven aan de notaris om het volledige bedrag aan overwaarde van de man in de woning dat nog bij de notaris in depot is, uit te keren aan de man;
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt de vrouw tot betaling van het bedrag van € 9.507,27 aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van € 1.375,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet de vrouw € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt de vrouw in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
2091 / 3577

Voetnoten

1.HR 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:464, r.o. 3.2
2.HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1052, r.o. 3.3.2