ECLI:NL:RBROT:2025:8645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
11511872 CV EXPL 25-1828
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies en afwijzing van tegenvordering wegens onrechtmatige inbeslagnames

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) en een gedaagde, die zelf procedeert. DSW vordert betaling van onbetaalde zorgpremies van de gedaagde, die erkent dat hij de premies niet heeft betaald, maar weigert te betalen omdat hij meent dat het geschil onnodig is geëscaleerd. DSW heeft een totaalbedrag van € 517,73 aan premies geëist, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft een tegenvordering ingediend wegens onrechtmatige inbeslagnames van zijn voertuigen door de gemachtigde van DSW, maar deze tegenvordering is door de kantonrechter afgewezen omdat de gemachtigde geen partij is in deze zaak.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van DSW toewijsbaar is, omdat de gedaagde de hoofdsom heeft erkend. De kantonrechter heeft ook de incassokosten van € 97,28 toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. De gedaagde heeft betwist brieven van DSW te hebben ontvangen, maar de kantonrechter oordeelt dat hij voldoende op de hoogte had moeten zijn van zijn betalingsachterstand. De wettelijke rente over de onbetaalde premies is eveneens toegewezen, omdat de gedaagde in verzuim is geraakt. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat DSW het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11511872 CV EXPL 25-1828
datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘DSW’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 januari 2025, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de repliek in conventie met antwoord in reconventie, met bijlagen.
  • de dupliek in conventie met repliek in reconventie.
1.2.
DSW is nog in de gelegenheid gesteld om een dupliek in reconventie in te dienen, maar van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft bij DSW een zorgverzekering afgesloten en is op grond daarvan maandelijks premie verschuldigd. Volgens DSW had [gedaagde] € 536,- aan premies voor januari 2024, februari 2024, maart 2024 en mei 2024 niet betaald. Omdat er niet (tijdig) is betaald maakt zij ook aanspraak op € 97,28 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 34,45 aan wettelijke rente tot 20 januari 2025. Na aanmaning heeft [gedaagde] € 150,- betaald, zodat DSW nu nog in totaal € 517,73 eist met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] erkent de hoofdsom, maar weigert betaling omdat hij vindt dat het geschil onnodig is geëscaleerd. Hij betwist brieven te hebben ontvangen van DSW en voert aan dat een betalingsregeling mogelijk was geweest. Verder stelt hij een vordering te hebben op de gemachtigde van DSW wegens onrechtmatige inbeslagnames van zijn voertuigen. Na verrekening met de erkende hoofdsom eist hij betaling van € 1.000,- als vergoeding voor gemaakte kosten.
2.3.
DSW is het niet eens met de tegeneis. Geoordeeld wordt dat de eis van DSW wordt toegewezen en de eis van [gedaagde] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De eis van DSW
2.4.
Omdat [gedaagde] de hoofdsom heeft erkend is het bedrag van € 536,- aan zorgpremies toewijsbaar. De door hem aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders en ontslaan hem niet van zijn betalingsverplichting.
De eis van [gedaagde]
2.5.
De tegeneis van [gedaagde] wordt afgewezen omdat de gemachtigde van DSW hier geen procespartij is. De kantonrechter zal deze verder niet (inhoudelijk) bespreken.
Incassokosten
2.6.
De incassokosten van € 97,28 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen. DSW en haar gemachtigde hebben meerdere herinneringen en aanmaningen, waaronder een brief van 24 juli 2024 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), verstuurd naar het adres van [gedaagde]. Volgens [gedaagde] heeft hij echter geen brieven ontvangen. Hoewel het in beginsel op de weg van DSW ligt om voldoende duidelijk te maken dat [gedaagde] bekend is met de brieven wordt geoordeeld dat gelet op het aantal brieven dat hij niet zou hebben gekregen van hem had mogen worden verwacht dat hij meer tekst en uitleg zou geven of zich, bijvoorbeeld, problemen met de postbezorging voordoen. Omdat die toelichting er niet is, heeft hij zijn reactie onvoldoende geconcretiseerd. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de brieven, ook die van 24 juli 2024, op het adres van [gedaagde] zijn bezorgd. Hierbij komt dat uit de brieven van 17 april 2024 en 10 september 2024 volgt dat [gedaagde] een betalingsregeling met (de gemachtigde van) DSW heeft afgesproken. Daarmee kan worden gezegd dat hij in ieder geval op de hoogte is geweest van zijn betalingsachterstand en dat hij de kans heeft gekregen om (in termijnen) aan zijn betalingsverplichting te voldoen, nog daargelaten dat DSW niet verplicht is om met hem een betalingsregeling af te spreken. De kantonrechter kan ook geen betalingsregeling vaststellen in dit vonnis. Daarvoor moet DSW namelijk toestemming geven en dat heeft zij niet gedaan (artikel 6:29 BW).
Rente
2.7.
De rente wordt ook toegewezen omdat [gedaagde] de premies niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij is daarom op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij in verzuim is met de betaling van de premies. DSW heeft gesteld dat dat tot 20 januari 2025 € 34,45 is en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Proceskosten
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dit betekent dat hij geen aanspraak heeft op vergoeding van de door hem gestelde kosten. De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] in conventie aan DSW moet betalen op € 146,14 aan dagvaardingskosten, € 340,- aan griffierecht en € 270,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 135,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van DSW begroot op € 82,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt voor het antwoord in reconventie x € 82,-).
Voor kosten die DSW maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 102,-. Dat is in totaal € 940,14. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat DSW dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd.

3.De beslissing

In conventie en in reconventie

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan DSW te betalen € 517,73, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 20 januari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van DSW worden begroot op € 940,14;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954