ECLI:NL:RBROT:2025:8883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10-275223-23 + 10-321998-23 (reeds gevoegd ttz) + 10-211731-24 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor openlijk geweld, vuurwapenbezit en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder doodslag, openlijke geweldpleging, vuurwapenbezit en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de dood van het slachtoffer had veroorzaakt. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren heeft geslagen, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals voor diefstal van brillen in vereniging met anderen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden in verband met de dood van het slachtoffer, zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de verdachte niet aansprakelijk achtte voor de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-275223-23 + 10-321998-23 (reeds gevoegd ttz) + 10-211731-24 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 22 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de (reeds) gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
ter terechtzitting opgegeven woon- en verblijfplaats: [verblijfadres] , [postcode 2] te
[verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16, 17, 19 en 23 juni 2025 en 8 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
parketnummer 10-275223-23
  • feit 1: medeplegen van doodslag;
  • feit 2: openlijke geweldpleging tegen een persoon met de dood als gevolg;

parketnummer 10-321998-23

- feit 3: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie;

parketnummer 10-211731-24

- feit 4: medeplegen van diefstal.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.H.A. de Bruijne en J. Verschuren (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde (met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid) en het onder 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, evenals een contactverbod met de nabestaanden van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte bekent het slachtoffer één keer in het gezicht/op het hoofd te hebben geslagen. Dat de verdachte meer dan één keer in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, blijkt niet uit het dossier. De raadsvrouw heeft verzocht om niet veel waarde te hechten aan het OVC-gesprek dat de verdachte op 28 november 2023 met zijn partner [persoon A] heeft gevoerd. De verdachte heeft in dit gesprek zijn rol groter gemaakt dan die werkelijk was.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 september 2023 kwam er omstreeks 20:00 uur bij de meldkamer van de politie een melding binnen van een mishandeling door een groep personen op de Molièreweg te Rotterdam. Eenmaal ter plaatse trof de politie het 71-jarige slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) aan. Hij bleek diverse verwondingen te hebben, waaronder een steekwond. Het slachtoffer is ter plaatse overleden.
Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van één steekletsel aan de linker borst. Voorts zijn er middels een
CT total body scanmeerdere onderhuidse zwellingen op het hoofd en een kleine fractuur aan de voorzijde van het linker slaapbeen met lucht/gas zowel aan de binnenzijde van de schedel alsook in de weke delen aan de buitenzijde van de schedel zichtbaar. Deze zijn te duiden in het kader van een stompe externe krachtsinwerking, zoals vallen, slaan of stoten. Ook zijn er een zwelling in de onderhuidse weke delen van de rechterflank ter hoogte van de elfde rib en een zwelling aan de achterzijde van de rechter nier als zodanig te duiden.
Het slachtoffer was woonachtig aan de [adres 2] Rotterdam. Het slachtoffer was al geruime tijd verwikkeld in een conflict met zijn buurman, medeverdachte [medeverdachte 1] , over (onder meer) geluidsoverlast. [medeverdachte 1] was woonachtig aan de [adres 3] . Tussen zijn woning en die van het slachtoffer bevond zich de woning van getuige [getuige 1] , op nummer [adres 4] .
Het slachtoffer heeft eerder op de betreffende dag de woonbegeleider, van zowel het slachtoffer als medeverdachte [medeverdachte 1] , gebeld over een uit de hand gelopen ruzie tussen de twee. De woonbegeleider is ter plaatse gekomen en heeft hen beiden gesproken. Later op de betreffende dag heeft het slachtoffer wederom naar de woonbegeleider gebeld en een voicemailbericht ingesproken. Hierop is te horen dat het slachtoffer wederom last had van medeverdachte [medeverdachte 1] en de visite die aanwezig zou zijn in de tuin van [verdachte] en volgens het slachtoffer dronken en vervelend waren. Even later heeft getuige [getuige 1] naar de woonbegeleider gebeld met het bericht dat het slachtoffer in elkaar was geslagen en op dat moment bewusteloos op de grond lag.
Ten aanzien van de gebeurtenissen die aan de dood van het slachtoffer voorafgegaan zijn, kan op basis van het dossier in ieder geval het volgende in grote lijnen worden vastgesteld. Er waren gedurende de dag al spanningen tussen het slachtoffer en de personen die zich bevonden in de tuin van medeverdachte [medeverdachte 1] , zoals ook blijkt uit de eerder vermelde telefoongesprekken met de woonbegeleider. Iets voor acht uur ‘s avonds is de situatie verder geëscaleerd en heeft een grote groep van circa tien personen uit de tuin van medeverdachte [medeverdachte 1] zich begeven naar de tuin van het slachtoffer. Het tuinhek van het slachtoffer is omver getrapt of geduwd en in de tuin van het slachtoffer zijn vervolgens geweldshandelingen tegen hem gepleegd. Op enig moment is het slachtoffer zijn tuin uit gevlucht richting het veldje achter de woningen aan de Molièreweg. Daarbij is hij achtervolgd door enkele personen, die daar opnieuw geweldshandelingen tegen het slachtoffer hebben gepleegd. Op het veldje is het slachtoffer achtergelaten en uiteindelijk overleden.
Rol verdachte
De verdachte heeft bekend de ten laste gelegde openlijke geweldpleging te hebben gepleegd, in zoverre dat hij erkent het slachtoffer één keer op het hoofd te hebben geslagen nadat hij het tuinhek van het slachtoffer omver had getrapt. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meerdere malen heeft geslagen. In het OVC-gesprek dat de verdachte op 28 november 2023 heeft gevoerd met zijn partner [persoon A] in de penitentiaire inrichting zegt hij namelijk zelf over het incident het volgende:
“Toen hij dacht dat hij links kreeg, kreeg hij die ene helemaal (volle laag) en draaide. Eentje had ik hem van de zijkant geslagen en die ene sloeg ik hem vol in het gezicht. Ik had hem geslagen en compleet gevloerd. Hij deed ‘dam’ en viel op de grond. Hij stond op en viel. Toen hij viel en opstond, had hij een tak gepakt. Ik had hem twee geslagen toch. Hij viel op de grond en had een hout (tak/stok) gepakt (…) en mij hier heel hard geslagen. (…) Nee, toen werd ik gek. Daar deed ik ‘dam dam’.”
Hieruit volgt dat de verdachte het slachtoffer minimaal een aantal keer (met forse kracht) heeft geslagen. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om geen waarde te hechten aan dit OVC-gesprek, nu de daarin door de verdachte beschreven gang van zaken ook past binnen het geconstateerde letsel van het slachtoffer.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd jegens het slachtoffer. Hoewel het geweld op twee verschillende locaties heeft plaatsgevonden, kan het worden aangemerkt als één doorlopend openlijk gewelddelict. Het geweld is begonnen in de achtertuin van het slachtoffer alwaar een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer waarbij het slachtoffer meerdere keren is geslagen en waar meerdere personen vanuit de groep van de verdachten bij aanwezig waren. Daarna heeft het geweld zich voortgezet toen het slachtoffer enkele meters verderop bij een boom op het grasveld terechtkwam en er jegens hem door medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geweldshandelingen zijn verricht.
De verdachte heeft het slachtoffer in de tuin van het slachtoffer, in het zicht en in de nabijheid van verschillende omstanders/derden, meerdere keren geslagen. De verdachte had, gelet op de grimmige sfeer die er de gehele dag hing, bovendien kunnen weten dat de situatie verder zou escaleren nadat hij het tuinhek van het slachtoffer omver trapte en met het slachtoffer in gevecht raakte. De verdachte wist immers van de geluidsoverlast waar het slachtoffer die dag ook melding van had gemaakt en hij had het slachtoffer voorts meerdere malen gewaarschuwd dat hij problemen zou krijgen als hij niet zou stoppen met filmen. De verdachte is met het slaan van het slachtoffer de openlijk geweldpleging jegens het slachtoffer begonnen en heeft daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijke geweld.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, te weten dat de openlijke geweldpleging de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
De onder parketnummer 10-275223-23 onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon is wettig en overtuigend bewezen.
De strafverzwarende omstandigheid is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feit 3
De verdachte bekent het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feit 4
De verdachte bekent twee brillen te hebben weggenomen, terwijl hij samen met twee anderen was. De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van medeplegen. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10-275223-23
2.
hij op 27 september 2023 te Rotterdam,
openlijk, te weten op
ennabij de Molièreweg, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door
- meermaals die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
- meermaals die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te slaan ,;
parketnummer 10-321998-23
3.
hij op 6 november 2023 te 's-Gravenhage
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65mm
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van die wet, te weten 5 kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10-211731-24
4.
hij op 8 september 2023 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met anderen,
brillen (een bril van het merk Serengiti en een bril van het merk Maui Jim en een bril van het merk Silhouette),
die aan [slachtoffer 2] toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten 3 en 4 uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
5.1.
Strafbaarheid t.a.v. feit 2
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe en moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gelet op het volgende. De verdachte heeft zich geprobeerd te verweren tegen de hond waarna hij het hek dicht wilde schoppen, maar dit ging kapot. Doordat de hond werd losgelaten, was er sprake van een dreigend gevaar voor aanranding. Vervolgens is de verdachte op de grond gevallen, heeft het slachtoffer de verdachte als eerste met een stok geslagen, waarna de verdachte heeft teruggeslagen. De verdachte heeft zich daarmee geprobeerd te verdedigen naar aanleiding van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Daarna is de verdachte vertrokken. Van de verdachte kon niet worden gevergd dat hij zich zou onttrekken. De verdachte lag immers op de grond in de tuin, stond op, kreeg een klap met een stok waartegen hij zich verdedigde en wilde voorkomen dat er onmiddellijk wederom een klap met een stok werd uitgedeeld.
De geschetste gang van zaken vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] .
Indien kan worden vastgesteld dat de verdachte meerdere keren heeft geslagen in plaats van één keer, was de verdediging nog steeds proportioneel. De verdachte stond immers tegenover een persoon met een stok en heeft zich met zijn vuisten verdedigd.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes (of eens anders) lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
De rechtbank stelt op basis van diverse getuigenverklaringen vast dat de verdachte zelf degene is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. De verdachte heeft na een woordenwisseling met het slachtoffer - terwijl hij op dat moment nog niet in de tuin van het slachtoffer stond en dus de mogelijkheid had om voorbij de tuin van het slachtoffer naar zijn auto te lopen - het tuinhek van het slachtoffer omver getrapt waarna hij naar het slachtoffer is gerend en in diens tuin met hem in gevecht is geraakt. Daarbij betrof het slachtoffer een 71-jarige man, terwijl de verdachte op dat moment vijfendertig jaar was. Dat het slachtoffer voorafgaand aan het gevecht de hond op de verdachte zou hebben afgestuurd, terwijl het hek nog gesloten was, is niet aannemelijk geworden. Bovendien valt niet in te zien hoe de verdachte zich hiertegen zou hebben kunnen weren door het slachtoffer herhaaldelijk te slaan. Gelet hierop zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte t.a.v. feit 2

6.1.
Standpunt verdediging
Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het directe gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging door de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het tijdsverloop en de mate waarin de grenzen zijn overschreden spelen daarbij een rol. De klappen volgden elkaar snel op en de verdachte heeft zich onttrokken zodra hij hier de gelegenheid voor had.
Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de aanval van de hond een beroep gedaan op putatief noodweer. Er is sprake van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte waarbij hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen.
6.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet er een noodzaak tot verdediging zijn geweest. De rechtbank heeft in overweging 5.1.2. overwogen dat er geen noodzaak tot verdediging bestond, zodat het beroep op noodweerexces al daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Hiervoor zijn geen aanknopingspunten te vinden in het betoog van de verdediging of in het dossier. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op putatief noodweer.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 27 september 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het 71-jarige slachtoffer. Er was sprake van een langlopend conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer. Die bewuste avond is dit uitgemond in de bestorming van de tuin van het slachtoffer door een grote groep, waarvan ook verdachte deel uitmaakte. In de tuin is geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Het slachtoffer is vervolgens zijn tuin uit gelopen en op het grasveld voor zijn tuin neergevallen. Op dat moment hebben in ieder geval de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het slachtoffer geslagen en geschopt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tevens het dodelijke steekletsel toegebracht. Voornoemde medeverdachten hebben het slachtoffer ernstig gewond op het grasveld achtergelaten. Toegesnelde hulpdiensten hebben nog geprobeerd het slachtoffer te reanimeren, maar hulp mocht niet meer baten. Het slachtoffer is diezelfde avond ter plekke aan zijn steekverwonding overleden.
Hoewel de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het dodelijke letsel, is hij wel (als buitenstaander) de aanstichter geweest van de geweldsexplosie en heeft hij het slachtoffer meerdere keren geslagen. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij de veroorzaker is geweest van de escalatie, terwijl hij juist de spanningen tussen zijn oom [medeverdachte 1] en het slachtoffer had kunnen wegnemen. Daarbij is de verdachte weggegaan in plaats van dat hij heeft ingegrepen. In een later gevoerd OVC-gesprek toonde de verdachte zich bepaald niet berouwvol over zijn aandeel in de openlijke geweldpleging.
Ook heeft het geweld - dat op de vroege avond heeft plaatsgevonden - de rechtsorde en de samenleving in brede kring ernstig geschokt. Er is een groot aantal omstanders getuige geweest van dit geweldsincident en ook in de media is er de nodige aandacht aan besteed, hetgeen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
De verdachte heeft als enige verdachte vanaf het begin verklaard over zijn aandeel in het conflict, maar heeft daarbij niet het achterste van zijn tong laten zien. De rechtbank zal zijn proceshouding daarom niet in zijn voordeel noch in zijn nadeel meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
Voorts is tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte een vuurwapen met munitie aangetroffen. Dit is een ernstig feit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen kan leiden tot het gebruik ervan met alle gevolgen van dien.
Ook heeft de verdachte samen met anderen drie brillen uit een winkel gestolen. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende winkelier. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten, die de bedrijfsvoering verstoren en schade teweegbrengen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) heeft een rapport d.d. 10 juni 2025 over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op geweld als hoog. Uit huidig onderzoek komt naar voren dat er meerdere risicofactoren aanwezig zijn. Er is momenteel geen sprake van een actueel delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten. De laatste veroordeling van de verdachte voor een geweldsdelict was in 2015. In het verleden was er wel sprake van een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten.
Er zijn signalen dat het de verdachte lijkt te ontbreken aan adequate emotie-/agressieregulatie. Op momenten dat hij zich tekort gedaan voelt en gefrustreerd is, kan hij agressief reageren. Zijn vermoedelijke LVB-problematiek zal hier (indirect) een rol in
spelen. Daarnaast is hij in het verleden gediagnosticeerd met onder andere antisociale trekken in de persoonlijkheid wat ook kan verklaren dat hij op bepaalde momenten moeite heeft zijn agressie te reguleren. Echter dient er wel rekening mee gehouden te worden dat dit verouderde diagnostiek betreft.
De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van cannabis. Het gebruik van cannabis kan onder andere de gemoedstoestand versterken, een andere tijdsbeleving veroorzaken en het kan moeilijker worden zich te concentreren. Het is aannemelijk dat het zijn beoordelingsvermogen heeft beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. In het verleden leidde zijn cannabisgebruik tot verwervingscriminaliteit.
Ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte samen met een aantal van zijn
familieleden. Vanuit zijn justitiële documentatie valt op te merken dat hij meerdere malen is veroordeeld voor delicten die in vereniging zijn gepleegd. Er is bij de verdachte sprake van enige mate van beïnvloedbaarheid die hem in de problemen brengt als hij met zijn netwerk is. Dit heeft mogelijk ook een rol gespeeld in het ten laste gelegde.
De reclassering is van mening dat door middel van een ambulante behandeling eventuele
onderliggende problematiek inzichtelijk zal worden. Hernieuwde diagnostiek is noodzakelijk om goed bij de verdachte te kunnen aansluiten en interventies te kunnen inzetten. Daarnaast kan de ambulante behandeling ingezet worden om de verdachte adequate copingsvaardigheden aan te leren waardoor hij zijn agressie/emotie beter kan reguleren. De verdachte lijkt een beïnvloedbare houding te hebben, het lijkt hem te ontbreken aan voldoende vaardigheden op het gebied van het maken van de juiste keuzes en de verdachte wil zelf ook graag andere keuzes maken. Het inzetten van een CoVa(+)training zal hem helpen meer controle over zijn gedrag te krijgen, impulsief gedrag te beheersen en zelf problemen op te lossen. Daarnaast kan het mogelijk als eerste ingezet worden om hem ontvankelijk te maken voor behandeling. In het verleden was er sprake van problematisch middelengebruik. Om hier zicht op te krijgen, te houden en zo nodig te interveniëren, is een middelencontrole geïndiceerd. Voorts bevindt de verdachte zich in een pro-crimineel netwerk. Het lopende contactverbod met de medeverdachten in de onderhavige strafzaak dient gecontinueerd te worden zodat de verdachte een stok achter de deur heeft om weg te blijven van dit negatieve sociale netwerk.
De reclassering adviseert in geval van een veroordeling oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het meewerken aan middelencontrole.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank - overeenkomstig de eis van de officier van justitie - een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarbij eventueel een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen wapen (Zoraki M906) en de in beslag genomen vijf stuks munitie te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen wapen en de in beslag genomen vijf stuks munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het onder 3 bewezen feit is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben zich ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in het strafproces gevoegd, allen vertegenwoordigd door mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.
De benadeelde partij [benadeelde 1] (dochter van de overledene) vordert een vergoeding van € 7.069,52 aan materiële schade en een vergoeding van € 37.500,- aan immateriële schade (bestaande uit € 20.000,- aan schokschade en € 17.500,- aan affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 2] (dochter van de overledene) vordert een vergoeding van € 120,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 3] (zus van de overledene) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 4] (broer van de overledene) vordert eveneens een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
Namens iedere benadeelde partij is de vordering ter terechtzitting mondeling vermeerderd met € 5.000,- ter zake van immateriële schade.
Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft [benadeelde 5] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vorderingen die zien op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, omdat geen sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd, hebben niet de dood van het slachtoffer veroorzaakt. De verdachte wist bovendien niet dat iemand een mes voorhanden had en dit zou gaan gebruiken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering die ziet op het onder 4 ten laste gelegde verzocht om de schadevergoedingsverplichting niet hoofdelijk op te leggen, maar om het te vergoeden bedrag te verdelen over alle drie de verdachten. De strafzaken van de twee medeverdachten moeten nog worden behandeld en op deze manier kan het te vergoeden bedrag bij alle drie de verdachten worden geïnd.
Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om het te vergoeden totaalbedrag te matigen tot € 1.295,-, nu in de vordering hogere bedragen zijn vermeld dan de daadwerkelijke verkoopprijs van de gestolen brillen. Dit leidt er in het geval van de verdachte toe dat de vordering tot een bedrag van € 431,67 voor toewijzing vatbaar is.
9.3.
Beoordeling
9.3.1.
Vorderingen ter zake feiten 1 en 2
Zoals reeds overwogen, acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde (medeplegen van) doodslag en van de onder 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het openlijke geweld de dood ten gevolge heeft gehad.
Op grond van de inhoud van de vorderingen en de mondelinge toelichting hierop ter zitting, stelt de rechtbank vast dat de door de benadeelde partijen in de schriftelijke vorderingen gestelde schade geheel bestaat uit schade die is ontstaan als gevolg van de dood van het slachtoffer. Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van medeplegen van doodslag dan wel van openlijke geweldpleging met de dood tot gevolg, wordt de verdachte juridisch gezien niet verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van het slachtoffer en is hij ook niet aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. De benadeelde partijen zullen daarom allen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.3.2.
Ter terechtzitting gevorderde vermeerdering van de vorderingen
De raadsman van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting de vorderingen op grond van artikel 6:106 sub c BW met € 5.000,- vermeerderd, omdat de medeverdachte [medeverdachte 3] zich op de zitting kwetsend heeft uitgelaten over het slachtoffer.
Onduidelijk is gebleven wat de grondslag van dit deel van de vordering is. Verder ontbreekt ieder verband met de in deze zaak aan verdachte verweten strafbare gedragingen.
Daarbij is de vordering in een zeer laat stadium gedaan. De uitlating van medeverdachte [medeverdachte 3] had namelijk al plaatsgevonden voordat de raadsman zijn eerste termijn werd geboden. De vordering is echter pas in de tweede termijn gedaan. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor deze delen van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.3.3.
Vordering ter zake feit 4
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering tot een bedrag van € 431,67 door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Een gelijke verdeling van het te vergoeden schadebedrag over de verschillende verdachten is naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om bij de begroting van het te vergoeden bedrag aan te sluiten bij de daadwerkelijke verkoopprijs van de brillen zoals die uit het dossier blijkt.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het meer gevorderde, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 september 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van € 431,67, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) op het adres [adres 5] te [plaats] , zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa(+) of een andere
gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • de veroordeelde zal zich laten behandelen door het Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plaats is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten
  • de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de nabestaanden van het slachtoffer, te weten
  • de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urine- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde zal worden gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 12 juni 2025, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: het wapen (voorwerpnummer [beslagnummer 1] ) en vijf stuks munitie (voorwerpnummer [beslagnummer 2] );
Benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 1],
[benadeelde 2],
[benadeelde 3]en
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 5] , te betalen een bedrag van
€ 431,67 (zegge: vierhonderd éénendertig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 5], te betalen
€ 431,67(hoofdsom
zegge: vierhonderd éénendertig euro en zevenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10-275223-23
1.
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- meermaals, althans eenmaal, met een scherp en/ of puntig voorwerp die [slachtoffer 1] in (boven)lichaam te steken en/of snijden en/of prikken;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
openlijk, te weten op of nabij de Molièreweg, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden en/of te prikken en/ of
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] te duwen en/of
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen en/of trappen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) en/of
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te slaan en/ of te stompen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag),
terwijl dit door hem en/of zijn mededader(s) gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 10-321998-23
3.
hij op of omstreeks 6 november 2023 te 's-Gravenhage
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een (omgebouwd) (gas)pistool van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65mm
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van die wet, te weten 5 kogelpatronen, kaliber 7.65mm
voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10-211731-24
4.
hij op of omstreeks 8 september 2023 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer brillen (een bril van het merk Serengiti en/of een bril van het merk Maui Jim en/of een bril van het merk Silhouette), in elk geval enig(e) goed(eren),
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.