ECLI:NL:RBROT:2025:8884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10-249533-23 + 10-048117-25 (reeds gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van doodslag en openlijk geweld met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en openlijk geweld met dodelijke afloop. De verdachte heeft op 27 september 2023 in Rotterdam een 71-jarige man, het slachtoffer, dodelijk verwond door hem met een mes te steken. Dit gebeurde na een langdurig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, dat op die dag escaleerde in geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, openlijk geweld heeft gepleegd, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met inachtneming van het voorarrest. Daarnaast is er een vergoeding van affectieschade toegewezen aan de dochters van de overledene, terwijl de broer en zus van het slachtoffer niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen. De rechtbank heeft de rol van de verdachte en de medeverdachten zorgvuldig gewogen, evenals de getuigenverklaringen en forensisch bewijs, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de verdediging en het openbaar ministerie hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-249533-23 + 10-048117-25 (reeds gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 22 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de reeds gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1970,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16, 17, 19 en 23 juni 2025 en 8 juli 2025.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
parketnummer 10-249533-23
  • feit 1: medeplegen van doodslag;
  • feit 2: openlijke geweldpleging tegen een persoon met de dood als gevolg;

parketnummer 10-048117-25

- feit 3: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.H.A. de Bruijne en J. Verschuren (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (met uitzondering van het medeplegen), 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering t.a.v. feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer de dodelijke steekverwonding heeft toegebracht. De verdachte ontkent dit en is in die overkoepelende ontkenning consequent. Het tegendeel kan niet worden geconcludeerd op basis van de afgelegde getuigenverklaringen. De door de politie gestelde vragen zijn te vaak leidend geweest. Bovendien hebben de getuigen verschillend/uiteenlopend verklaard over wie het slachtoffer zou hebben gestoken. De belastende getuige [getuige 1] is de enige getuige die zegt een mes in de hand van de verdachte te hebben waargenomen. Haar verklaring is echter volstrekt onbetrouwbaar en dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Haar verklaring wordt op geen enkel wezenlijk onderdeel ondersteund door andere dossierstukken. Een bewezenverklaring kan evenmin uit objectieve bevindingen in het dossier blijken. Niet kan worden uitgesloten dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die heeft gestoken in plaats van de verdachte.
Evenmin blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
De verdachte heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan enig schoppen en slaan van het slachtoffer. De bloedspatten die op zijn broek zijn aangetroffen, kunnen worden verklaard doordat hij na afloop van het incident dichtbij het liggende lichaam van slachtoffer is gaan staan.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 september 2023 kwam er omstreeks 20:00 uur bij de meldkamer van de politie een melding binnen van een mishandeling door een groep personen op de Molièreweg te Rotterdam. Eenmaal ter plaatse trof de politie het 71-jarige slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aan. Hij bleek diverse verwondingen te hebben, waaronder een steekwond. Het slachtoffer is ter plaatse overleden.
Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van één steekletsel aan de linker borst. Voorts zijn er middels een
CT total body scanmeerdere onderhuidse zwellingen op het hoofd en een kleine fractuur aan de voorzijde van het linker slaapbeen met lucht/gas zowel aan de binnenzijde van de schedel alsook in de weke delen aan de buitenzijde van de schedel zichtbaar. Deze zijn te duiden in het kader van een stompe externe krachtsinwerking, zoals vallen, slaan of stoten. Ook zijn er een zwelling in de onderhuidse weke delen van de rechterflank ter hoogte van de elfde rib en een zwelling aan de achterzijde van de rechter nier als zodanig te duiden.
Het slachtoffer was woonachtig aan de [adres 1] te Rotterdam. Het slachtoffer was al geruime tijd verwikkeld in een conflict met verdachte, zijn buurman, over (onder meer) geluidsoverlast. Verdachte was woonachtig aan de [adres 2] . Tussen zijn woning en die van het slachtoffer bevond zich de woning van getuige [getuige 2] , op nummer [adres 3] .
Het slachtoffer had eerder op de betreffende dag de woonbegeleider van zowel het slachtoffer als de verdachte, gebeld over een uit de hand gelopen ruzie tussen de twee. De woonbegeleider is ter plaatse gekomen en heeft hen beiden gesproken. Later op de betreffende dag heeft het slachtoffer wederom naar de woonbegeleider gebeld en een voicemailbericht ingesproken. Hierop is te horen dat het slachtoffer wederom last had van de verdachte en de visite die aanwezig zou zijn in de tuin van verdachte en volgens het slachtoffer dronken en vervelend was. Even later heeft de getuige [getuige 2] naar de woonbegeleider gebeld met het bericht dat het slachtoffer in elkaar was geslagen en op dat moment bewusteloos op de grond lag.
De verdachte is de betreffende avond op heterdaad aangehouden.
Ten aanzien van de gebeurtenissen die aan de dood van het slachtoffer voorafgegaan zijn, kan op basis van het dossier in ieder geval het volgende in grote lijnen worden vastgesteld. Er waren gedurende de dag al spanningen tussen het slachtoffer en de personen die zich bevonden in de tuin van verdachte, zoals ook blijkt uit de eerder vermelde telefoongesprekken met de woonbegeleider. Iets voor acht uur ’s avonds is de situatie verder geëscaleerd en heeft een grote groep van circa tien mensen uit de tuin van verdachte zich begeven naar de tuin van het slachtoffer. Het tuinhek van het slachtoffer is omver getrapt of geduwd en in de tuin van het slachtoffer zijn vervolgens geweldshandelingen tegen hem gepleegd. Op enig moment is het slachtoffer zijn tuin uit gevlucht richting het veldje achter de woningen aan de Molièreweg. Daarbij is hij achtervolgd door enkele personen, die daar opnieuw geweldshandelingen tegen het slachtoffer hebben gepleegd. Hier is het slachtoffer achtergelaten en uiteindelijk overleden.
Waarde van de getuigenverklaringen
In het dossier bevindt zich een groot aantal getuigenverklaringen over hetgeen zich precies heeft afgespeeld. Deze verklaringen zijn op diverse onderdelen sterk uiteenlopend. Sommige getuigen zijn meermalen gehoord, door de politie en door de rechter-commissaris. Een aantal getuigen spreekt zichzelf en elkaar tegen, met name waar het aankomt op de cruciale vragen wie op welk moment aanwezig was en wie welke geweldshandelingen pleegde. Dit is enerzijds verklaarbaar omdat vrijwel alle getuigen de gebeurtenissen slechts gedeeltelijk hebben kunnen waarnemen. Dit komt doordat de geweldshandelingen zich op verschillende locaties en (weliswaar kort opeenvolgende) momenten hebben afgespeeld. De getuigen bevonden zich bovendien op verschillende posities en afstanden van het gebeurde en sommigen van hen zijn weggegaan of juist pas aangekomen gedurende de relevante gebeurtenissen.
Anderzijds geldt dat een aantal getuigenverklaringen afkomstig is van familieleden of bekenden van één of meerdere verdachten, die er mogelijk belang bij hebben be- of ontlastend te verklaren ten aanzien van bepaalde verdachten. Dit vermoeden wordt gesterkt door de inhoud van later opgenomen vertrouwelijke communicatie tussen bepaalde getuigen en verdachten. Verder was een flink aantal van de aanwezigen onder invloed van alcohol en/of drugs.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank bij haar beoordeling behoedzaam is omgegaan met de getuigenverklaringen en slechts de getuigenverklaringen heeft gebruikt die afkomstig zijn van onafhankelijke en objectieve getuigen en die kunnen worden verankerd in verdere objectieve gegevens.
Rol verdachte
Bij het vaststellen van de rol van de verdachte neemt de rechtbank de verklaringen van getuige [getuige 1] en van de toevallige passanten [getuige 3] en [getuige 4] als uitgangspunt. Getuige [getuige 1] was met onder anderen de medeverdachte [medeverdachte 2] op visite bij de verdachte, tevens de oom van [medeverdachte 2] . Getuige [getuige 1] kende de verdachte niet.
De rechtbank kan op grond van deze getuigenverklaringen - in combinatie met de overige bewijsmiddelen uit het dossier - het volgende vaststellen.
Er was sprake van een langdurig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer dat ook eerder op die dag al meermaals was opgelaaid. Op de in beslag genomen tablet van het slachtoffer is een video aangetroffen die is gemaakt op de bewuste avond om 19:40 uur. Daarop is onder meer te zien dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 3] voor de tuin van het slachtoffer staat en te horen is dat een mannenstem in het Antilliaans zegt: “Geef hem een messteek.”. Ook is te horen dat de verdachte zegt: “Ik (ntv) jou doden!”, “Ik geef je een schop” en “Ik ga hem slaan.”.
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie het volgende verklaard. Bij de verdachte thuis was
- naast het gezelschap met wie de getuige was gekomen - de vader van [medeverdachte 2] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) aanwezig, evenals ‘de Antilliaanse man die daar woonde’, die volgens de getuige de oom is van medeverdachte [medeverdachte 2] (verdachte), en nog een aantal andere personen. Het slachtoffer begon met zijn tablet te filmen. Medeverdachte [medeverdachte 2] werd na een aantal keer waarschuwen boos op het slachtoffer en de getuige hoorde toen een hek vallen. Zij zag dat medeverdachte [medeverdachte 2] met het hek van de tuin van het slachtoffer op de grond lag waarna hij naar het slachtoffer toe rende dat zich bij de achterdeur van zijn woning bevond. De twee raakten in gevecht. Voorts zag de getuige dat de verdachte vanaf zijn woning met een groot mes in zijn rechterhand langs haar heen liep, de tuin van het slachtoffer in. Daarna rende het slachtoffer het huis uit, naar de boom toe. Daar werd het slachtoffer op de grond geslagen en geschopt door de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1] . Zij zag dat de verdachte één steekbeweging maakte, recht in het slachtoffer, dat op de grond lag.
De getuige [getuige 3] heeft de betreffende avond bij de politie onder andere het volgende verklaard. De getuige reed over de Molièreweg op het moment dat hij zag dat twee mannen een man op de grond gooiden. Man 1 was 1.75-1.80 meter lang, had een donkere huidskleur, droeg een T-shirt met korte mouwen en een lange broek en had een flinke buik. Man 2 was 1.70 meter, donkergetint, droeg een snapback petje en had een dun postuur. [getuige 3] zag dat man 2 - toen het slachtoffer op de grond lag - twee keer probeerde op het hoofd van het slachtoffer te stampen. De vriend van de getuige, [getuige 4] , zei dat hij op afstand moest blijven, omdat hij dacht dat hij een mes had gezien. De getuige zag vervolgens dat de twee mannen in de richting van de Rousseaustraat renden en dat ze in één van de eerste drie woningen, welke grenzen aan de Molièreweg en het grasveldje, naar binnen gingen.
De getuige [getuige 4] heeft de betreffende avond bij de politie verklaard dat hij zag dat een blanke man op de grond lag en dat twee Antilliaanse of Surinaamse mannen van boven de veertig jaar tegen het hoofd van de op de grond liggende man aan schopten. Toen de mannen zich omdraaiden zag hij dat de langere man iets scherps in zijn hand had, een mes. Getuige [getuige 4] heeft later bij de rechter-commissaris verklaard dat de langere man een kaal hoofd had, rond de 1.85 meter lang was, een tanktop droeg en een grote buik had. De verdachte past – als enige van de verdachten – in dit signalement.
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie suggestieve en leidende vragen aan de getuigen heeft gesteld tijdens de verhoren. De raadsman heeft echter de gelegenheid gehad om de getuigen bij de rechter-commissaris nogmaals (niet sturend) te bevragen en heeft derhalve gebruik kunnen maken van zijn ondervragingsrecht. De getuigen hebben toen op hoofdlijnen identiek verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen buiten beschouwing te laten, te meer nu deze verklaringen kort na het incident zijn afgelegd.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is, onder meer in verband met haar psychische problemen, lage IQ en het beperkte zicht van de getuige. Zoals reeds overwogen dient behoedzaam te worden omgegaan met getuigenverklaringen. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden dat een getuige met psychische problemen kampt en mogelijk een laag IQ heeft, niet maken dat getwijfeld moet worden aan de waarneming van die getuige, tenzij er een concrete aanleiding is te veronderstellen dat de waarneming daardoor werd gestoord. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Nu de getuige op korte afstand stond, maakt ook haar beperkte zicht niet dat haar verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht. Zij heeft immers verklaard dat de verdachte vlak achter haar langs liep. De verklaring van de getuige vindt bovendien steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] , voor wie de door de verdediging opgeworpen bezwaren niet opgaan. Het verweer wordt verworpen.
Tot slot blijkt uit forensisch onderzoek dat onder de nagels van de linkerhand van de verdachte DNA is aangetroffen, waarvan de kans dat het van het slachtoffer is, erg groot is (meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker) en voorts dat er bloedspatten van het slachtoffer op de schoenen en rechterbroekspijp van de verdachte zijn aangetroffen. Het NFI acht de kans klein, dat de aangetroffen bloedsporen zouden kunnen zijn ontstaan indien iemand anders de (bloedende) letsels zoals beschreven in het sectierapport aan het slachtoffer heeft toegebracht en de verdachte daarbij niet aanwezig is geweest maar alleen naast het slachtoffer heeft gestaan en met zijn rechtervoet het slachtoffer heeft aangeraakt nadat het slachtoffer bloedend gewond was geraakt en op de grond lag.
Tegenover de hiervoor benoemde bewijsmiddelen staan de steeds sterk wisselende en aantoonbaar leugenachtige verklaringen die de verdachte heeft afgelegd. Zo heeft hij eerst verklaard dat hij niet bij het incident aanwezig was, omdat hij elders bij zijn vrouw plinten aan het leggen was. Later verklaarde hij dat hij op dat moment bij de Jumbo boodschappen deed. Na het nagaan van de pintransacties bleek echter dat de verdachte reeds in de middag bij de Jumbo was geweest en niet in de avond, tijdens het incident. Pas nadat uit forensisch onderzoek bleek dat er bloedsporen van het slachtoffer op zijn schoenen en broekspijp waren aangetroffen, gaf de verdachte als verklaring dat hij wel bij het slachtoffer heeft gestaan op het moment dat hij op de grond lag. De rechtbank zal de lezing van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde stellen.
Ten aanzien van het door de raadsman ter terechtzitting geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, merkt de rechtbank op dat dit alternatieve scenario niet voortvloeit uit de verklaring van de verdachte zelf. Bovendien wordt dit alternatieve scenario weerlegd door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Doodslag
De rechtbank komt in het licht van al het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die bij het slachtoffer de dodelijke steekverwonding heeft toegebracht. Hij past in het door de getuige [getuige 4] opgegeven signalement als de persoon die hij met het mes heeft gezien en ook getuige [getuige 1] heeft waargenomen dat de verdachte met een mes liep en even later een steekbeweging maakte. Bovendien vindt dit steun in de op de schoenen en broekspijp van de verdachte aangetroffen bloedspatten, die afkomstig zijn van het slachtoffer.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de wil van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm – het steken in het bovenlichaam, waar zich vitale organen bevinden – gericht was op de dood van het slachtoffer en dat daarmee sprake is van vol opzet. De rechtbank acht daarmee de onder 1 ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Overeenkomstig hetgeen de officier van justitie en de raadsman hebben opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zodat de verdachte van het onderdeel medeplegen zal worden vrijgesproken.
Openlijk geweld
Voorts heeft de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 1] openlijk en in vereniging geweld gepleegd jegens het slachtoffer. Het geweld is begonnen in de achtertuin van het slachtoffer alwaar een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en het slachtoffer waarbij het slachtoffer meerdere keren is geslagen en waar meerdere personen vanuit de groep van de verdachten bij aanwezig waren. Daarna heeft het geweld zich voortgezet toen het slachtoffer enkele meters verderop bij een boom op het grasveld terechtkwam en er jegens hem door onder meer de verdachte geweldshandelingen zijn verricht. Dit is de plek waar het slachtoffer is komen te overlijden. In haar vonnissen van heden heeft de rechtbank geoordeeld dat ook medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in dit stadium geweldshandelingen hebben verricht.
De verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg de dodelijke steekverwonding toegebracht en tevens geschopt en geslagen. De verdachte heeft daarmee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijke geweld. Omdat het slachtoffer is overleden als gevolg van de steekverwonding die de verdachte heeft toegebracht, is ook de strafverzwarende omstandigheid dat het openlijke geweld de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De onder 1 ten laste gelegde doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon met de dood als gevolg, zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering t.a.v. feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10-249533-23
1.
hij op 27 september 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- eenmaal, met een scherp en puntig voorwerp die [slachtoffer] in
zijn
bovenlichaam te steken;
2.
hij op 27 september 2023 te Rotterdam,
openlijk, te weten op
ennabij de Molièreweg,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- eenmaal, die [slachtoffer] met een scherp en puntig voorwerp in het bovenlichaam te steken en
- meermaals die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- meermaals die [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 10-048117-25
3.
hij, in de periode
27 juni 2022tot en met 27 september 2023 te Rotterdam,
telkens
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk Bbm Olympic 38, kaliber .22 lr,
en
daarbij voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
de Wet wapens en munitie gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten
meerdere kogelpatronen van het merk/type Remington, kaliber .22 Lr,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
doodslag
en
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon terwijl dat geweld de dood ten gevolge heeft;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 27 september 2023 schuldig gemaakt aan (de eendaadse samenloop van) doodslag en openlijke geweldpleging tegen het 71-jarige slachtoffer ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Er was sprake van een langlopend conflict tussen verdachte en het slachtoffer. Die bewuste avond is dit uitgemond in de bestorming van de tuin van het slachtoffer door een grote groep, waarvan ook verdachte deel uitmaakte. In de tuin is geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Het slachtoffer is vervolgens zijn tuin uit gelopen en op het grasveld voor zijn tuin neergevallen. Op dat moment hebben in ieder geval de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] het slachtoffer geslagen en geschopt. De verdachte heeft tevens het dodelijke steekletsel toegebracht. Voornoemde verdachten hebben het slachtoffer ernstig gewond op het grasveld achtergelaten. Toegesnelde hulpdiensten hebben nog geprobeerd het slachtoffer te reanimeren, maar hulp mocht niet meer baten. Het slachtoffer is ter plekke aan zijn steekverwonding overleden.
De verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Dit heeft veel verdriet en leed veroorzaakt bij zijn nabestaanden. Een aantal nabestaanden heeft dit ook op indrukwekkende wijze verwoord in de slachtofferverklaringen die tijdens de zitting zijn voorgelezen. Hun leven is op tragische wijze veranderd met de onverwachte, gewelddadige dood van hun geliefde vader en broer. Zij zullen zonder het slachtoffer verder moeten leven en dit verlies voor altijd met zich meedragen.
Ook heeft het geweld - dat op de vroege avond heeft plaatsgevonden - de rechtsorde en de samenleving in wijdere kring ernstig geschokt. Er is een groot aantal omstanders getuige geweest van dit geweldsincident en ook in de media is er de nodige aandacht aan besteed, hetgeen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
De verdachte heeft meerdere leugenachtige verklaringen afgelegd en daarmee geen openheid van zaken gegeven over zijn handelen, noch enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank weegt deze proceshouding van verdachte in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat.
Voorts is door de nieuwe bewoner van de woning van de verdachte een vuurwapen met munitie aangetroffen. De verdachte heeft dat vuurwapen met munitie enige tijd voorhanden gehad. Dit is een ernstig feit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen kan leiden tot het gebruik ervan met alle gevolgen van dien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam psychiater] heeft een (aanvullend) rapport d.d. 27 februari 2025 over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis
en een stoornis in het gebruik van alcohol. Deze psychische problematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat de verdachte het ten laste gelegde ontkent, is het niet mogelijk om een delictanalyse op te stellen en daarom kan er geen uitspraak worden gedaan omtrent de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde. Het is zeer voorstelbaar dat voornoemde stoornissen invloed hebben op het gedrag van de verdachte in algemene zin. Als gevolg van inadequate copingsmechanismen van de verdachte en invloed van alcohol, kan de verdachte inadequaat, roekeloos en impulsief reageren wanneer hij zich benadeeld voelt. De verdachte is verminderd in staat om de gevolgen van zijn gedrag te overzien.
Vanwege de beperkingen van het onderzoek zijn niet alle factoren die invloed hebben op het recidiverisico duidelijk. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt is er echter sprake van een zorgelijke situatie bij de verdachte. Voornoemde stoornissen hebben een negatieve wisselwerking op elkaar. Er is geen ziekte-inzicht en de verdachte is niet gemotiveerd voor behandeling. Daarnaast heeft hij een fors strafblad. Gezien de huidige leefomstandigheden van de verdachte is het voorstelbaar dat hij in de toekomst in spanningsvolle situaties terecht zal komen met een groot risico op recidive van geweld. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig.
Aangezien er geen delictanalyse mogelijk is en er geen zicht is op de risicofactoren
voor recidive, kan de deskundige geen interventieadvies doen ter voorkoming van
recidive. In algemene zin zou een behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek zoals het aanleren van gezonde copingsmechanismen om de agressie- en impulsregulatie
te verbeteren, aanleren/vergroten van empathisch vermogen en verbeteren van
ziekte- en probleembesef passend zijn. Ook is structuur, begeleiding en daginvulling
gewenst, aangezien de verdachte momenteel disfunctioneert op meerdere levensgebieden.
Daarnaast dient abstinentie van alcohol te worden nagestreefd, aangezien dat een negatieve invloed heeft op zijn impulsiviteit en roekeloze gedrag.
Voorts heeft psycholoog [naam psycholoog] een (aanvullend) rapport d.d. 13 februari 2025 over de verdachte opgemaakt. De conclusies komen in grote lijnen overeen met de conclusies van de psychiater.
Ook Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) heeft een rapport d.d. 3 april 2025 over de verdachte opgemaakt. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop van de openlijke geweldpleging en de doodslag. Alles afwegend acht de rechtbank
- overeenkomstig de eis van de officier van justitie - een gevangenisstraf van twaalf jaar passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen. Eventuele benodigde interventies na de detentieperiode kunnen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden ondervangen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben zich ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in het strafproces gevoegd, allen vertegenwoordigd door mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.
De benadeelde partij [benadeelde 1] (dochter van de overledene) vordert een vergoeding van € 7.069,52 aan materiële schade en een vergoeding van € 37.500,- aan immateriële schade (bestaande uit € 20.000,- aan schokschade en € 17.500,- aan affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 2] (dochter van de overledene) vordert een vergoeding van € 120,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 3] (zus van de overledene) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partij [benadeelde 4] (broer van de overledene) vordert eveneens een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
Namens iedere benadeelde partij is de vordering ter terechtzitting mondeling vermeerderd met € 5.000,- ter zake van immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu onvoldoende aannemelijk is, althans niet voldoende is onderbouwd, dat degenen die een vordering hebben ingediend te kwalificeren zijn als nabestaanden in de zin van artikel 51a, lid 1, sub b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Om juridisch als nabestaande beschouwd te kunnen worden, dient voldaan te worden aan de vereisten van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In dit laatste kader dient de (familie)relatie objectief verifieerbaar vastgesteld te kunnen worden.
De raadsman heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat de benadeelde partijen
[benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu aan broers of zussen op grond van artikel 51a Sv geen affectieschadevergoeding toekomt. De raadsman verwijst daarbij onder meer naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van
28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 november 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:6284).
Eveneens subsidiair refereert de raadsman zich ten aanzien van de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevorderde affectieschade aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de door haar gevorderde schokschade dient de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet wordt voldaan aan de in de wet en in vaste jurisprudentie vastgestelde criteria.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde materiële schade heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De gevorderde reiskosten in verband met de gehouden stille tocht vallen niet onder de post kosten voor lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. De vordering dient voor dit deel te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde overige reiskosten zijn geen rechtstreekse schade van het strafbare feit. Er is wettelijk geen grond waarop deze kosten vergoed kunnen worden. De verdachte heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover de benadeelde. De vordering dient voor dit deel te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het gestelde inkomstenverlies is het gevolg van de schokschade. Zoals hiervoor reeds is aangevoerd, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in haar vordering ter zake van schokschade. Dit betekent dat de benadeelde partij ook ten aanzien van het gevorderde inkomstenverlies niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De gevorderde medische kosten voor een psycholoog zijn onvoldoende onderbouwd en dienen afgewezen te worden, dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Hetzelfde geldt voor de overige kostenposten waarvan vergoeding wordt gevorderd.
Ten aanzien van de door [benadeelde 2] gevorderde reiskosten geldt hetzelfde als hiervoor is aangevoerd met betrekking tot de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde reiskosten.
Ten aanzien van de ter zitting aanvullend gevorderde € 5.000,- op grond van artikel 6:106 sub c BW dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Hiervoor bestaat geen enkele juridische grondslag.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de nabestaanden begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de nabestaanden, dat niet adequaat in geldelijke waarde kan worden uitgedrukt. De rechtbank wil in de navolgende overwegingen aan dat leed op geen enkele manier afdoen, maar zij zal wel steeds zorgvuldig moeten toetsen of voor de gevorderde posten een wettelijke grondslag aanwezig is en - indien die er is - of de schade, mede indachtig de betwistingen van de verdediging, voldoende is onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
8.3.2.
Familierelatie
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het politiedossier en de vorderingen genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partijen de dochters, zus en broer van de overledene betreffen en dat er derhalve een familieband bestond tussen hen en het slachtoffer. Het verweer wordt verworpen.
8.3.3.
Affectieschade bij overlijden
Alle benadeelde partijen hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of zij behoren tot de (limitatieve) kring van personen die op grond van artikel 6:108 leden 3 en 4 BW gerechtigd zijn tot vergoeding van affectieschade.
Broers en zussen van de overledenen worden in artikel 6:108 BW niet uitdrukkelijk onder deze limitatieve kring van personen gebracht. De raadsman van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om ook broers en zussen recht op vergoeding van affectieschade te geven. Bij de beoordeling van de verzoeken in deze zaak zal hier niet op worden vooruitgelopen. Op dit moment is het niet zeker dat een dergelijk voorstel door het parlement zal worden aangenomen en zal leiden tot wijziging van de wet.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 3] , respectievelijk broer en zus van het slachtoffer, is verder gesteld dat ten tijde van het incident ten gevolge waarvan hun broer is overleden, sprake was van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tussen hen en het slachtoffer, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten aangemerkt dienen te worden. Zij doen daarmee een beroep op de zogenaamde ‘hardheidsclausule’ van artikel 6:108, lid 4, onder g BW. Het slachtoffer was hun beste vriend en zij hadden veel en goed contact. Zij vormden een drie-eenheid en waren elkaars steun en toeverlaat. Er was sprake van een sterke emotionele liefdesband. Het slachtoffer trad op als raadgever bij het oplossen van problemen waar zij tegenaan liepen in bijvoorbeeld hun eigen gezin. Hij was hun beste vriend ooit en de schakel die alles bij elkaar hield. Zij zagen elkaar wekelijks en daarnaast werden de verjaardagen en feestdagen samen gevierd en gingen zij samen weekendjes weg. Het slachtoffer en zijn broer klusten graag samen. Het slachtoffer had met zijn zus de afspraak dat hij bij haar zou komen wonen en door haar verzorgd zou worden indien hij hulpbehoevend zou worden.
De wetgever heeft er tot op heden uitdrukkelijk voor gekozen broers en zussen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen. Dit kan anders zijn als zij ten tijde van het overlijden in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stonden, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden aangemerkt (6:108 lid 4 sub g BW).
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke relatie zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat het onvoldoende is als dat zij een goede, liefdevolle en hechte band hadden.
Hoewel de rechtbank inziet dat er sprake was van een hechte band tussen de benadeelde partijen en het slachtoffer en dat het overlijden van het slachtoffer bij hen veel leed en verdriet heeft veroorzaakt, is zij van oordeel dat de namens de benadeelden aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule. Er is onvoldoende gebleken dat de persoonlijke relaties sterk afweken van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen op deze leeftijd. De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Ook [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben, als dochters van de overledene, een vergoeding van affectieschade gevorderd. De verdediging heeft deze vorderingen niet betwist – buiten de reeds eerder terzijde geschoven betwisting van de familierelatie. Als kinderen van het slachtoffer behoren zij op grond van artikel 6:108, lid 4, onder d BW tot de kring van gerechtigden tot affectieschade.
Aldus is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde bedragen zijn voorts in overeenstemming met het Besluit Vergoeding Affectieschade. De vorderingen van deze benadeelde partijen zullen daarom worden toegewezen.
8.3.4.
Schokschade
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft vergoeding van schokschade gevorderd.
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander (het primaire slachtoffer) door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene (het secundaire slachtoffer) bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt.
Het antwoord op de vraag of ook jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig is gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezichtspunten die daarbij onder meer een rol spelen zijn:
i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad;
ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met die onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre die onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis; en
iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
De benadeelde partij [benadeelde 1] werd, nadat het dodelijke incident met haar vader had plaatsgevonden, hiervan in kennis gesteld door haar vriend, die op dat moment telefonisch met de zus van de benadeelde partij sprak. Hierop heeft de benadeelde partij besloten om naar haar vader toe te gaan. Op het moment dat zij ter plaatse kwam, lag haar vader onder een wit laken. Zij heeft het sporenonderzoek aanschouwd en de getuigenverklaringen met betrekking tot het incident aangehoord. Voorts hebben de uitzendingen van Opsporing Verzocht en Bureau Rotterdam een enorme impact op haar gehad. De benadeelde partij heeft bij de begrafenisondernemer het bovenlichaam van haar vader ontbloot om te onderzoeken hoe vaak en waar haar vader precies gestoken is. De benadeelde partij had voor haar gevoel geen andere keuze dan dit te doen.
De rechtbank overweegt dat geen sprake is geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer door de benadeelde partij meteen na het misdrijf. Ook is niet gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld onverhoeds en onvermijdbaar is geconfronteerd. De benadeelde partij heeft immers - hoe voorstelbaar ook - uit eigen beweging de confrontatie met het lichaam van haar vader opgezocht. De rechtbank realiseert zich dat de benadeelde partij door de gewelddadige dood van haar vader diep is getroffen, maar deze enorme impact op haar leven is het gevolg van de dood van haar vader en dus niet aan te merken als schokschade. Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de schokschade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij heeft de mogelijkheid dit bij de burgerlijke rechter te vorderen.
8.3.5.
Materiële schade
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden materiële schade gevorderd. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] is de materiële schade gesplitst in materiële schade (bestaande uit reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het vrijgeven van het lichaam, een stille tocht, de uitvaart en de rouwstoet en de aanschaf van een ashanger) en materiële schokschade. Onder de gevorderde materiële schokschade vallen de volgende posten: geleden inkomensverlies en gemaakte medische kosten wegens de geestelijke gevolgen van de confrontatie met het ten laste gelegde en de eigen bijdrage voor ondersteuning in het huishouden.
Door de benadeelde partij [benadeelde 2] is als materiële schade gevorderd de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het vrijgeven van het lichaam, een stille tocht, de uitvaart en de rouwstoet.
De rechtbank is van oordeel dat er wettelijk geen grond is waarop de door beide benadeelde partijen gevorderde vergoeding van reiskosten en voor de door [benadeelde 1] gevorderde vergoeding van de aanschaf van een ashanger kunnen worden vergoed. Voornoemde kosten vallen niet onder de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW, noch bestaat daarvoor een andere wettelijke grondslag.
Omdat de benadeelde partij [benadeelde 1] , zoals hiervoor reeds is overwogen, niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op schokschade, ontbreekt ook de grondslag voor de toewijzing van de uit dien hoofde gevorderde materiële schadevergoeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij heeft de mogelijkheid dit bij de burgerlijke rechter te vorderen.
8.3.6.
Ter terechtzitting gevorderde vermeerdering vorderingen
De raadsman van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting de vorderingen op grond van artikel 6:106 sub c BW met € 5.000,- vermeerderd, omdat de medeverdachte [medeverdachte 1] zich op de zitting kwetsend heeft uitgelaten over het slachtoffer.
Onduidelijk is gebleven wat de grondslag van dit deel van de vordering is. Verder ontbreekt ieder verband met de in deze zaak aan verdachte verweten strafbare gedragingen.
Daarbij is de vordering in een zeer laat stadium gedaan. De uitlating van [medeverdachte 1] had namelijk al plaatsgevonden voordat de raadsman zijn eerste termijn werd geboden. De vordering is pas in de tweede termijn gedaan. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor deze delen van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
8.3.7.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat de toe te wijzen bedragen aan immateriële schadevergoeding worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2023.
8.3.8.
Veroordeling proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vorderingen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.9.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding, telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ieder een schadevergoeding betalen van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen. Gelet op de aanwezigheid van de ernstige bezwaren en gronden en de hoogte van de opgelegde straf ziet de rechtbank daartoe geen enkele aanleiding. Het verzoek wordt afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 1]te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 2]te betalen
€ 17.500,-(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10-249533-23
1.
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- meermaals, althans eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer] in
(boven)lichaam te steken en/of snijden en/of prikken;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
openlijk, te weten op of nabij de Molièreweg, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen en/of trappen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- meermaals, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan en/of te stompen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl dit door hem en/of zijn mededader(s) gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 10-048117-25

3.

hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2021 tot en met
27 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
(telkens)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk Bbm Olympic 38, kaliber .22 lr,
en/of
(daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
de Wet wapens en munitie gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten
een of meerdere kogelpatronen van het merk/type Remington, kaliber .22 Lr,
voorhanden heeft gehad.