ECLI:NL:RBROT:2025:9081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11595389 CV EXPL 25-6008
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst door een mede-ondertekenaar in een huurgeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiseres en een gedaagde met betrekking tot de nakoming van een vaststellingsovereenkomst. De eiseres huurde onzelfstandige woonruimte van de gedaagde, die als feitelijk verhuurder optrad, terwijl er op papier een onderhuurconstructie was met een derde partij, [persoon A]. In een eerdere procedure hebben eiseres en [persoon A] een vaststellingsovereenkomst getekend, waarbij de gedaagde deze overeenkomst mede heeft ondertekend, hoewel hij formeel geen partij was in die procedure. Eiseres vordert dat de gedaagde de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst nakomt en een bedrag van € 672,- aan haar betaalt, bestaande uit borg, griffierecht en een koopsom voor meubels.

De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij niet verplicht is om het gevorderde bedrag te betalen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de eiseres grotendeels in het gelijk wordt gesteld. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde € 93,33 met rente aan de eiseres moet betalen, na een zorgvuldige afweging van de vorderingen en de onderbouwing van de gedaagde. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de gedaagde opgelegd, omdat hij voor het grootste deel ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11595389 CV EXPL 25-6008
datum uitspraak: 13 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
woonplaats: [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.T. Stalpers,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met een bijlage;
  • de dupliek, met bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] huurde onzelfstandige woonruimte in de woning aan [adres] in [plaats 1] waarbij [gedaagde] optrad als feitelijk verhuurder. Op papier was echter sprake van een onderhuurconstructie met mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ) als onderverhuurder. In een bij deze rechtbank gevoerde procedure (kenmerk 11345933 CV EXPL 24-25476) hebben [eiseres] en [persoon A] op 25 oktober 2024 een vaststellingsovereenkomst getekend. [gedaagde] was formeel geen partij in deze procedure, maar heeft de vaststellingsovereenkomst wel mede ondertekend. [eiseres] eist bij dagvaarding dat [gedaagde] de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken nakomt en nog € 672,- met rente en kosten aan haar betaalt.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Op de stellingen van de partijen zal hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling, verder worden ingegaan.
Uitkomst
2.3.
[eiseres] wordt grotendeels in het gelijk gesteld. Hierna wordt toegelicht waarom.
[gedaagde] moet nog € 93,33 met rente aan [eiseres] betalen
2.4.
De kantonrechter begrijpt uit de stukken van [eiseres] dat het gevorderde bedrag van € 672,- bestaat uit € 535,- aan borg, € 87,- aan griffierecht voor de eerdere procedure en € 50,- aan koopsom voor meubels.
Borg en kosten lamp
2.5.
De borg is toewijsbaar tot € 530,-. Dit is het bedrag dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Het meerdere is niet toewijsbaar. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de kosten van de elektricien in mindering strekken op de terug te betalen borg. Niet gesteld of gebleken is dat de partijen bij aanvang van de huurrelatie een beschrijving van het verhuurde hebben opgemaakt. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens door de verhuurder geleverd tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst (artikel 7:224 lid 2 BW). Dat tegenbewijs is door [gedaagde] niet geleverd. [gedaagde] voert weliswaar aan dat er een eindinspectie heeft plaatsgevonden waarbij is geconstateerd dat een van de lampen het niet deed, maar bij gebreke van een rapport waarin deze bevindingen zijn vastgelegd kan de kantonrechter niet verifiëren of [gedaagde] op dit punt gelijk heeft. Dit komt voor risico van [gedaagde] als verhuurder.
Griffierecht eerdere procedure
2.6.
Het griffierecht van de eerdere procedure is toewijsbaar, omdat [gedaagde] de verschuldigdheid van dat bedrag niet heeft weersproken.
Koopsom meubels
2.7.
De koopsom van de meubels eveneens toewijsbaar. Hoewel dit bedrag niet in de vaststellingsovereenkomst wordt genoemd, heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van dit bedrag niet gemotiveerd betwist.
2.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de toewijsbare hoofdsom € 667,- bedraagt (€ 530,- aan terug te betalen borg, € 87,- aan griffierecht en € 50,- aan koopsom voor de meubels). Vast staat dat gedaagde tijdens deze procedure € 573,67 heeft betaald. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:44 BW strekt deze betaling eerst in mindering op de verschenen rente en daarna op de hoofdsom. De verschenen rente is echter berekend over een te hoog bedrag aan hoofdsom, omdat niet de gehele vordering toewijsbaar is. De kantonrechter brengt de betaling daarom in mindering op de toewijsbare hoofdsom, waarna een bedrag van € 93,33 aan hoofdsom resteert. [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
2.9.
De rente wordt toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 146,14 aan dagvaardingskosten, € 90,- aan griffierecht, € 270,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 135,-) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 573,64. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 93,33 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf 9 november 2024 heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 573,64;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
43416