ECLI:NL:RBROT:2025:9104

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/9611
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie niet in redelijkheid te rechtvaardigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025, betreft het een zaak waarin eiser een aanvraag heeft ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven had de aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het incident niet voldoende duidelijk waren op basis van de beschikbare objectieve stukken. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, waarbij hij letsel heeft opgelopen door een mishandeling in zijn woning. De rechtbank oordeelt dat de Commissie niet in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is van een geweldsmisdrijf. De rechtbank vernietigt het besluit van de Commissie en kent eiser een uitkering toe van € 1.000,- conform letselcategorie 1 van de Letsellijst.

De rechtbank concludeert dat de Commissie het griffierecht aan eiser moet vergoeden en ook de proceskosten moet betalen, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten van de Commissie en bevestigt dat enige onduidelijkheid over de toedracht van het geweldsmisdrijf niet in het nadeel van eiser mag werken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de Commissie

(gemachtigde: mr. A.M. Hepping).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De Commissie heeft de aanvraag afgewezen omdat de Commissie van mening is dat de aanleiding, toedracht en de omstandigheden van het incident niet duidelijk worden op basis van objectieve stukken. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Commissie niet in redelijkheid tot een afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 30 april 2024 is de aanvraag van eiser om een uitkering uit het schadefonds afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de Commissie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Commissie.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 28 december 2023 een aanvraag gedaan op grond van de Wsg. Eiser heeft daarbij gesteld dat hij slachtoffer is geworden van een overval door zijn onderburen die ook voor overlast zorgden. De onderburen waren zo luidruchtig dat eiser twee keer hard op de grond stampte om duidelijk te maken dat ze wat rustiger moesten doen. Later belde de onderbuurman en zijn vriend bij eiser aan. Eén van de mannen had een mes bij zich. Eiser werd door de twee mannen in zijn woning mishandeld, waarbij hij letsel opliep en zijn telefoon werd afgepakt. Eiser verklaarde ook een mes in zijn handen te hebben, maar deze niet te hebben gebruikt tegen de mannen.
3.1.
De Commissie heeft deze aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet voldoende is onderbouwd met objectieve aanwijzingen. Het is de Commissie daarom niet duidelijk wat er is gebeurd op 25 maart 2023. De aanleiding, toedracht en de omstandigheden van het incident worden op basis van de objectieve stukken niet duidelijk. Deze duidelijkheid is wel noodzakelijk om voor een uitkering uit het Schadefonds in aanmerking te komen. Het strafrechtelijke onderzoek levert geen objectieve gegevens op ter ondersteuning van eisers verklaringen, omdat dit is afgesloten door de politie. De Commissie betrekt daarbij dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat de verdachte op belangrijke punten anders heeft verklaard. Bovendien zijn er geen andere objectieve informatiebronnen beschikbaar die laten zien wat er precies is gebeurd.
3.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2024 is de Commissie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de Commissie beleid, neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (Beleidsbundel). De Commissie gebruikt zes letselcategorieën, waaraan vaste, in hoogte oplopende bedragen zijn gekoppeld. Aan de hand van de Letsellijst bepaalt de Commissie in welke letselcategorie het opgelopen letsel past.
Heeft de Commissie in redelijkheid de aanvraag kunnen afwijzen?
5. Eiser voert aan dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een misdrijf en dat hij daarvoor objectieve bronnen heeft aangedragen
.Eiser stelt dat uit de medische informatie die hij heeft overgelegd volgt dat hij meerdere ribfracturen, letsel aan het hoofd, een messnede op de rug van de linkerhand en contusies heeft opgelopen. Ook uit de politiefoto’s blijkt duidelijk letsel. Dit betekent dat er fors geweld tegen eiser is gebruikt, geweld dat eiser nooit tegen zichzelf zou gebruiken. De enkele verklaring van de verdachte dat eiser zijn hoofd ergens tegen de muur zou hebben geslagen verklaart niet alle verwondingen, nog daargelaten dat het praktisch onmogelijk is om deze verwondingen allemaal aan zichzelf toe te brengen. Volgens eiser is hij wel consistent geweest in zijn verklaringen. Voor zover de verklaring op een onderdeel niet helemaal consistent is, vindt eiser dat goed verklaarbaar: eiser legt de verklaring af kort nadat hij de traumatische ervaring heeft gehad. Dat eiser zelf overlast veroorzaakte blijkt nergens uit. Tot slot beroept eiser zich op de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 2 juni 2025 waarin het Hof heeft overwogen aanknopingspunten te zien voor een strafvervolging van de ‘onderbuurman’ terzake van mishandeling. Het Hof heeft die vervolging gelast.
5.1.
De Commissie komt bij de toepassing van artikel 3 van de Wsg beoordelingsvrijheid toe. De invulling daarvan behoort primair tot haar verantwoordelijkheid. Het besluit van de commissie om eiser geen uitkering toe te kennen dient derhalve door de rechter terughoudend te worden getoetst. [1]
5.2.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de Commissie het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de versie van 1 juli 2024). Volgens paragraaf 1.1.4 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moeten voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit het hiervoor weergegeven beoordelingskader volgt dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij slachtoffer is geworden van een misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verdachte de woning van eiser heeft betreden, dat hier een schermutseling is geweest waarbij eiser verwondingen heeft opgelopen zoals een snijwond op zijn linkerhand, meerdere breuken aan zijn ribben en enkele bloeduitstortingen. Het letsel is in het ziekenhuis vastgesteld. De politiefoto’s laten letsel van eiser op het hoofd en het lichaam en een snijwond op de hand zien. Op politiefoto’s van de woning van eiser is bloed op verschillende plaatsen te zien. De gemachtigde van de Commissie heeft het op de zitting ook niet aannemelijk geacht dat eiser bij zichzelf het letsel zou hebben veroorzaakt.
De Commissie heeft het verzoek echter afgewezen omdat de toedracht en de aanleiding onvoldoende duidelijk zijn en in zoverre onvoldoende aannemelijk is dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank is het in zoverre met de Commissie eens dat er wel enige onduidelijkheid over de toedracht bestaat. Dat is mede het gevolg van een beperkt politieonderzoek, waarover eiser zich heeft beklaagd. Enige onduidelijkheid over de toedracht betekent echter nog niet dat daarmee ook niet aannemelijk kan zijn dat eiser slachtoffer is van een opzettelijk geweldsmisdrijf. Daarvoor hoeft immers door eiser geen onomstotelijk bewijs te worden geleverd.
De rechtbank constateert op basis van het beschikbare, beperkte, politiedossier dat eiser in grote lijnen consistent tegenover de politie heeft verklaard, zowel tegenover de ter plaatse gekomen politie als later bij zijn aangifte, vervolgverklaring en in het ziekenhuis bij de eerste hulp. Dat er op onderdelen verschillen zijn doet niet af aan de grote lijn van de verklaringen dat eiser in zijn eigen huis is belaagd. Dat er op onderdelen verschillen zijn acht de rechtbank voorstelbaar, mede gelet op het letsel en de hectiek van het moment direct na het treffen. De Commissie heeft de onduidelijkheid van de toedracht mede gebaseerd op in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen verklaringen van de onderbuurman en andere getuigen. Dit zijn ter plekke opgenomen, niet ondertekende verklaringen, deels van horen zeggen, waaraan naar het oordeel van de rechtbank beperkte waarde kan worden toegekend. Te meer nu op een belangrijk punt, te weten hoe eiser aan het letsel is gekomen, de verschillende verklaringen ongeloofwaardig moeten worden geacht, waar die inhouden dat eiser zichzelf het letsel zou hebben toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval, waarbij er voldoende aanwijzingen zijn dat eiser in zijn eigen woning ernstig is mishandeld en eiser al het mogelijke bewijs heeft geleverd waartoe hij in staat kan worden geacht, enige mate van onduidelijkheid over de toedracht en de aanleiding niet in het nadeel van eiser mag werken.
De rechtbank overweegt tot slot dat eiser bij het Hof een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering tegen het niet vervolgen van (onder meer) de onderbuurman heeft ingediend. Het Hof heeft de onderbuurman gehoord en recent de vervolging gelast, in die zin dat verder onderzoek moet worden gedaan waarbij de onderbuurman door de rechter-commissaris moet worden gehoord. De rechtbank ziet hierin een bevestiging voor de aannemelijkheid dat eiser slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, in die zin dat het Hof kennelijk voldoende aanknopingspunten ziet voor een verdenking ten aanzien van de onderbuurman.
5.4.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de Commissie niet in redelijkheid tot een afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, en met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb en dient om die reden vernietigd te worden. Aangezien aan het primair afwijzingsbesluit hetzelfde gebrek kleeft dient dat besluit te worden herroepen.
5.5.
Vervolgens dient de rechtbank de mogelijkheden van finale geschillenbeslechting te onderzoeken. Beoordeeld dient te worden of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet daartoe in dit geval om doelmatigheidsredenen aanleiding en overweegt in dit verband als volgt.
5.6.
Op grond van de Letsellijst komt de aanvrager in aanmerking voor een hogere uitkering naarmate de beperkingen en afhankelijkheid door het letsel toenemen en langer duren. In onderdeel 1A van de Letsellijst worden de uitgangspunten uiteengezet voor fysiek letsel die vervolgens in onderdeel 1B verdere invulling krijgen. Vaststaat dat eiser meerdere ribbreuken heeft opgelopen en voldoende aannemelijk is dat dit het gevolg is van een geweldsmisdrijf. Dit letsel is opgenomen in onderdeel 1B bij ‘Borst’: “Fracturen van één of meer ribben, zonder beschadiging van inwendige organen.” Aan dit letsel is volgens de Letsellijst de categorie 1 toegekend. Het overige letsel dat eiser heeft opgelopen en zoals gesteld in de aanvraag komt niet in aanmerking voor een hogere categorie. De rechtbank is van oordeel dat eiser in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wsg ter hoogte van € 1.000,- conform letselcategorie 1.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep slaagt. Dit betekent dat de Commissie niet in redelijkheid tot een afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiser een uitkering krijgt op grond van de Wsg ter hoogte van € 1.000,-.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de Commissie het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De Commissie moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2024;
- herroept het besluit van 30 april 2024 en kent aan eiser een uitkering toe van € 1000,- conform categorie 1 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de Commissie het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de Commissie tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3740.