ECLI:NL:RBROT:2025:9191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/5227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 3 juli 2025 besloten de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, na een melding van Meld Misdaad Anoniem over drugshandel vanuit de woning. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn woning open kon blijven tot de uitspraak op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter heeft op 14 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als de burgemeester en een derde-partij aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker zonder voorlopige voorziening gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning zou hebben. De rechter heeft vervolgens de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten beoordeeld. Op basis van de aangetroffen hoeveelheden harddrugs in de woning, waaronder MDMA en cocaïne, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen. De rechter heeft ook de noodzaak van de sluiting beoordeeld en geconcludeerd dat deze aanwezig was, gezien de grote hoeveelheid drugs en de indicaties van drugshandel.

Verzoeker voerde aan dat de sluiting niet evenwichtig was, omdat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en hij persoonlijke omstandigheden had die meegewogen moesten worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten en dat de gevolgen voor verzoeker niet onevenwichtig waren. De rechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden gehandhaafd blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/5227

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en

de burgemeester van de [gemeente] , de burgemeester

(gemachtigden: mr. S.A. de Roo en mr. R. Duivenvoorde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van verzoekers woning op grond van de Opiumwet. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 3 juli 2025 heeft de burgemeester de woning van verzoeker gesloten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de dochter van verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigden van de burgemeester en de gemachtigde van de derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 16 april 2025 komt het volgende naar voren. Op maandag 17 maart 2025 is bij de politie via Meld Misdaad Anoniem (MMA) de volgende melding binnengekomen: ‘Er worden drugs verhandeld door de man genaamd [verzoeker] . Hij doet dit vanuit zijn woning aan [adres] [plaats] ’. Naar aanleiding van de MMA-melding heeft de politie de woning van verzoeker bezocht. Verzoeker gaf de politie daarbij de vrijwillige toestemming om de woning te betreden en te doorzoeken. In de vuilnisbak van de keuken trof de politie een lege ponypack aan. Hierop werd verzoeker gefouilleerd. In de broekzak van verzoeker trof de politie zes ponypacks aan met wit poeder, vermoedelijk cocaïne. Verzoeker verklaarde hierover dat deze cocaïne voor eigen gebruik was. In het televisiemeubel in de woonkamer trof de politie een busje pepperspray en een zwart stroomstootwapen aan. In een rugtas in de (slaap)kamer trof de politie het volgende aan: een zakje wit poeder, een zakje groene pillen, een blender met residu wit poeder en tweehonderd ongebruikte en ongevouwen ponypacks. In de boekenkast in de woonkamer is aangetroffen: een bakje wit poeder, honderd ongebruikte en ongevouwen ponypacks, een elektronische grammenweegschaal met residu wit poeder en een gripzakje met acht rechthoekige pillen. Na onderzoek bleek het te gaan om de volgende middelen: 25,4 gram manitol (versnijdingsmiddel), 13,9 gram MDMA, 2,4 gram onbekende stof en in totaal 22,9 gram cocaïne.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. De burgemeester heeft op grond van de bestuurlijke rapportage besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorzieningen bereiken dat de woning open blijft tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient dus eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. Het is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van een spoedeisend belang. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
De bevoegdheid om de woning te sluiten
7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten. De in de woning aangetroffen drugs waren voor eigen gebruik. Daarnaast voert verzoeker aan dat de grens van 0,5 gram harddrugs als handelshoeveelheid gedateerd is. Het drugsgebruik in de maatschappij is veranderd: veel festivalgangers hebben ook meer dan 0,5 gram bij zich. Daar komt bij dat drugsdealers vaak werken met een minimale besteding, waardoor vaak meer dan 0,5 gram drugs wordt afgenomen. Daarnaast is het onwenselijk dat het bestuursrecht bij een handelshoeveelheid de aanwezigheid van handel aanneemt, terwijl daar in het strafrecht anders naar wordt gekeken.
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning harddrugs of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of als de drugs met dat doel aanwezig zijn. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in [plaats] tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet [plaats] 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de bevoegdheid voor de burgmeester om de woning te sluiten aanwezig was. De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de grens van deze hoeveelheid gedateerd is en daarom niet zou mogen worden toegepast. In de woning van verzoeker is een veelvoud van deze hoeveelheid gevonden, namelijk 13,9 gram MDMA en in totaal 22,9 gram cocaïne. Hierdoor mocht de burgemeester het in beginsel aannemelijk achten dat het hier gaat om harddrugs die bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zij was daarom in beginsel bevoegd om de woning te sluiten. Dat in het strafrecht anders wordt gekeken naar de aanwezigheid van handel, maakt dit niet anders. Verzoeker heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de gevonden harddrugs voor eigen gebruik waren. Er is allereerst geen sprake van een geringe overschrijding van de grens van 0,5 gram harddrugs. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het betoog van verzoeker over zijn eigen gebruik onvoldoende helder, consistent en overtuigend. Ook zijn in de woning andere voorwerpen gevonden die wijzen op drugshandel. [1]
Is de sluiting noodzakelijk?
10. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de sluiting niet noodzakelijk is. De aangetroffen drugs waren namelijk voor eigen gebruik en er zijn geen verdere indicaties dat vanuit de woning werd gehandeld in drugs, zoals loop op de woning of overlast. Tegen de anonieme MMA-melding die niet op waarheid te controleren is kan verzoeker zich niet goed verdedigen. De burgemeester had met een waarschuwing of een last onder dwangsom kunnen volstaan. De situatie duurt verder niet langer voort, waardoor de sluiting geen belang meer heeft. Daar komt bij dat er enige maanden zijn verstreken vanaf het moment van het aantreffen van de drugs en het besluit. Ook is niet gebleken dat de woning van verzoeker in een kwetsbare wijk ligt.
11. Als de burgemeester bevoegd is om een pand te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een herstelsanctie en strekt tot beëindiging van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. Herstel van de openbare orde is dus niet op zichzelf het doel van deze toepassing. Dit neemt niet weg dat een overtreding van de Opiumwet, ook wanneer deze plaatsvindt in of vanuit een woning, gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en in meer of mindere mate gepaard gaat met verstoring van de openbare orde. Het ligt voor de hand dat de burgemeester die effecten op de omgeving betrekt in zijn beoordeling of het noodzakelijk is om over te gaan tot sluiting van een woning. Deze beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. [2]
12. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en niet gehouden was met een minder ingrijpend middel te volstaan. Met de burgemeester acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat sprake is van een ernstig geval. In de woning is namelijk een grote handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen en meerdere voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met drugshandel, zoals ongevouwen ponypacks, versnijdingsmiddel en een elektronische grammenweegschaal. Dit zijn indicaties dat vanuit de woning drugs worden verhandeld en dat de woning deel uitmaakt van het criminele circuit. De aanwezige voorwerpen duiden er ook op dat de harddrugs niet (alleen) aanwezig waren voor eigen gebruik. De burgemeester heeft daarnaast mogen meewegen dat er een MMA-melding over de woning en over verzoeker is binnengekomen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de MMA-melding. Dat in andere procedures anders met anonieme meldingen wordt omgegaan zoals verzoeker stelt, maakt niet dat aan de melding in deze zaak geen waarde mag worden gehecht. Voor zover er geen drugsgerelateerde overlast of feitelijke drugshandel ter plaatse zou zijn, doet dit niet af aan de noodzaak tot het sluiten van de woning. Door de grote hoeveelheid harddrugs die is aangetroffen, in combinatie met meerdere voorwerpen waarvan algemeen bekend is die voor het verwerken, verpakken en verkopen van drugs worden gebruikt, mag namelijk worden aangenomen dat de woning onderdeel uitmaakt van de keten van drugshandel. Daar komt bij dat de burgemeester heeft aangegeven dat de woning is gelegen in een voor (drugs)criminaliteit kwetsbare wijk en gebied. De voorzieningenrechter ziet verder geen reden om te oordelen dat door het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs en de datum van de sluiting de noodzaak voor sluiting ontbrak. [3]
Is de sluiting evenwichtig?
13. Verzoeker stelt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. Omdat de aangetroffen drugs voor zijn eigen gebruik waren, is verzoeker niet verwijtbaar. Daarnaast dienen zijn persoonlijke omstandigheden meegewogen te worden. Als de sluiting van de woning doorgaat heeft dat gelet op verzoekers leeftijd en gezondheid grote gevolgen voor hem, en zal hij dakloos worden. Ter onderbouwing heeft verzoeker onder andere een verklaring van de huisarts overgelegd.
14. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
14. De voorzieningenrechter vindt de gevolgen van de sluiting in dit geval niet onevenwichtig. De burgemeester heeft meer gewicht mogen toekennen aan het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoeker. Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De verhuurder heeft in dit geval aangekondigd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dit kan er toe leiden dat verzoeker ook na de sluiting van de woning voor drie maanden niet meer terug kan naar zijn woning. Daartegenover staat dat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat hij verminderd verwijtbaar moet worden geacht. De harddrugs en overige voorwerpen zijn immers in zijn woning aangetroffen. De medische omstandigheden van verzoeker maken ook niet dat de sluiting onevenwichtig is. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn medische problemen op deze specifieke woning is aangewezen.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en dat de burgemeester de woning van verzoeker mag sluiten voor de duur van drie maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 7.2.).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139.